Naar een kansrijke inductie van startende leraren
- Patrick Versteeg
- 31 mrt
- 56 minuten om te lezen
Piety Runhaar
Jannet Doppenberg
Patricia Brouwer
Ester Scholten
Kwaliteitsreeks / Verdieping
Naar een kansrijke inductie van startende leraren
Inhoudsopgave
Inleiding 4
1. Samen Opleiden en Inductie 5
1.1 Positie van inductie binnen Samen Opleiden en Professionaliseren 5
1.2 Kwaliteitskader Samen Opleiden & Inductie 6
1.3 Waarborgen en inductie 6
1.4 Het belang van inductie 7
1.5 De Startwijzer 8
2. Waar lopen starters tegenaan? 10
2.1 Spanningen: what’s in a name? 10
2.2 De oorsprong van spanningen 11
2.3 Spanningen aanpakken 13
2.4 Ondersteuningsbehoeften van de startende leraar 14
2.5 Tot slot 15
3. Hoe geven we starters een zachte landing? 16
3.1 Wat maakt inductiearrangementen effectief? 16
3.2 HRM en inductie 17
3.3 Inductie inbedden in HRM-beleid 18
3.4 Tot slot 20
4. Een inductiearrangement 21
4.1 Uitgangspunten van het ontwerpproces 21
4.2 Het ontwerpproces: een voorbeeld 23
4.3 Reflectie 30
4.4 Tot slot 30
5. Inductie in de loopbaanontwieling 31
Slotwoord 32
Over de auteurs 33
Literatuur 34
Inleiding
Met het oog op het oplopende leraren
tekort is het van groot belang te
voorkomen dat startende leraren het
onderwijs vroegtijdig verlaten als gevolg
van een gebrek aan goede begeleiding
of omdat ze onvoldoende tijd hebben
om zich verder te ontwikkelen. Steeds
meer partnerschappen Samen Opleiden
& Professionaliseren richten zich niet
alleen op de opleiding van leraren
maar, in het verlengde hiervan, ook op
de inductie van beginnende leraren.
Deze publicatie van het Platform Samen
Opleiden & Professionaliseren biedt
partnerschappen achtergrond informatie
over goede begeleiding van startende
leraren, gebaseerd op relevant en/of
recent onderzoek.
Daarmee wil deze publicatie partnerschappen onder-
steunen bij het optimaliseren van inductieprogramma’s
en het bijbehorende HRM-beleid. Dit is van belang omdat
nog niet alle scholen (Brouwer et al., 2021) kwalitatief
goede inductiearrangementen (Reezigt et al., 2019) hebben
gerealiseerd. Zonder volledigheid te pretenderen over wat
onderzoek en praktijkervaringen ons leren, biedt deze
publicatie rijke input om inductiearrangementen
op scholen vorm te geven.
Startende leraren kunnen op verschillende gebieden
spanningen ervaren die hun verdere ontwikkeling in
de weg kunnen staan wanneer ze niet (op tijd) worden
geadresseerd (zie hoofdstuk 2). Die spanningen kunnen
betrekking hebben op het leren lesgeven (bijvoorbeeld
leren orde houden), maar ook op de werkomgeving
(bijvoorbeeld voldoende lesvoorbereidingstijd). Daarom
besteedt deze publicatie niet alleen aandacht aan de wijze
waarop scholen goede inductiearrangementen kunnen
vormgeven, maar ook aan de inbedding daarvan in het
HRM-beleid.
Leeswijzer
Deze publicatie is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1
beschrijft welke plaats inductie inneemt
in het brede spectrum van het Samen Opleiden en
Professionaliseren van leraren.
Hoofdstuk 2 gaat in op de spanningen die starters kunnen
ervaren, zowel bij hun ontwikkeling in het leraarschap
als organisatorische zaken die hun functioneren kunnen
belemmeren. Dit hoofdstuk onderstreept het belang van
goede begeleiding enerzijds en goed personeelsbeleid
anderzijds.
Hoofdstuk 3 beschrijft hoe goede begeleiding en goed
personeelsbeleid eruit kunnen zien en hoe inductie kan
worden ingebed in het HRM-beleid. Duidelijk wordt aan
welke knoppen scholen kunnen draaien om starters een
zachte landing te bezorgen
Hoofdstuk 4 besteedt aandacht aan de vraag hoe aan die
knoppen kan worden gedraaid. Aan de hand van concrete
voorbeelden wordt uitgelegd hoe partnerschappen en
scholen het ontwerpproces van inductie en HRM kunnen
aanpakken.
Hoofdstuk 5 plaatst inductie in het perspectief van de
loopbaanontwikkeling van leraren.
Deze publicatie gaat over de inductie van startende
leraren in alle sectoren (po, vo, mbo) en is bedoeld
voor betrokkenen bij het Samen Opleiden en HRM-
medewerkers.
4 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Naar een kansrijke inductie van startende leraren
5 De inductie van leraren staat niet op zich, maar sluit
aan op de initiële lerarenopleiding en krijgt een
vervolg in de professionele ontwikkeling gedurende
de verdere loopbaan. Dit hoofdstuk besteedt aandacht
aan de plaats van inductie in het brede spectrum van
het Samen Opleiden en Professionaliseren.
1.1 Positie van inductie binnen Samen Opleiden
en Professionaliseren
In de lerarenagenda 2013-2020 van het ministerie
van OCW wordt continue professionalisering – van
student tot startbekwame leraar tot bekwame leraar –
genoemd als belangrijk thema. Ook in de Kennisagenda
(Kennisagenda voor het Onderwijs, 2022) is ‘de school
als lerende en professionele organisatie’ aangemerkt als
één van de zes thema’s om kwalitatief goed onderwijs te
realiseren. Een doorgaande professionele ontwikkeling
van leraren is nodig om in te kunnen blijven spelen op de
eisen van de steeds complexer wordende maatschappij
waarop de school haar leerlingen voorbereidt.
Mariëlle Theunissen beschrijft in haar lectorale rede
(Theunissen, 2017) hoe trajecten van Samen Opleiden
kunnen worden uitgebreid tot een doorgaande lijn
van professionalisering. In figuur 1 is de doorgaande
professionalisering gevisualiseerd aan de hand van de
zogeheten ‘driehoek’ (student/starter/ervaren leraar – school
– lerarenopleiding) waarin deze plaatsvindt (Timmermans,
2016; Kelchtermans et al., 2010). De figuur laat goed zien
hoe de rollen van de actoren in de driehoek gedurende
de loopbaan (van student naar bekwame professional)
veranderen en welke leerarrangementen in de verschillende
fasen kunnen worden ingezet om te professionaliseren.
1. Samen Opleiden en Inductie
Figuur 1 De driehoek vanuit het perspectief van doorgaande professionalisering (Theunissen, 2017)
Leertaak
Curriculum op school
Werkplekken
Leslab
Professionele leergemeenschap
Docentenontwikkelteam
Academische werkplaats
Praktijkonderzoek
Lesson study
Kenniswerkplaats
Modelling
Koppelkaart
Intervisie
Coaching
Opleiden - Werkplekleren Professionaliseren
Samen Opleiden - Inductie - Vakbekwaam
Toenemende complexiteit, afnemende sturing
Jaar 1 Jaar 4 Jaar 8 Jaar 12
s = School
I = Instituut
L = Leraar
s = Student
I
Leerarrangementen Pratij+Theorie
s
6 Kwaliteitsreeks / Verdieping
1.2 Kwaliteitskader Samen Opleiden & Inductie
Leraren die in de eerste fase van hun loopbaan intensief
worden begeleid, hebben over het algemeen meer zelf-
vertrouwen, ervaren minder stress en verlaten minder
vaak na korte tijd het beroep. Dit pleit voor een stevige
verbinding tussen de opleidingsfase en de inductiefase.
In december 2021 is het Kwaliteitskader Samen
Opleiden & Inductie1 vastgesteld door het bestuurlijk
overleg Samen Opleiden van het ministerie van OCW,
de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, de VH en de UNL.
Het kwaliteitskader biedt partnerschappen, school-
besturen, scholen en lerarenopleidingen houvast om
de verbinding tussen Samen Opleiden en de inductie te
versterken. Daarmee is het belang van een doorlopende
professionele ontwikkeling van (aankomende) leraren
door alle betrokken partijen onderschreven.
Uitgangspunt van het kwaliteitskader is dat partner-
schappen, lerarenopleidingen, schoolbesturen en scholen
zich ervoor inspannen om de ontwikkeling van leraren
gedurende de initiële opleiding en de inductieperiode
(en zo mogelijk daarna) zo goed mogelijk te faciliteren
en te begeleiden. De kenmerken van de basiskwaliteit
(beschreven bij de vier waarborgen) zijn in het kwaliteits-
kader daarom vertaald naar zowel de initiële opleiding
als naar de inductiefase.
1.3 Waarborgen en inductie
In deze publicatie maken we regelmatig de vertaalslag
naar de waarborgen uit het kwaliteitskader. De kwaliteits-
aspecten van inductie die in het kwaliteitskader worden
genoemd, komen overeen met wat de wetenschap ons leert.
Ter illustratie:
Waarborg 1: De lerende leraar
Het is van belang dat het partnerschap, de school of het
schoolbestuur een geëxpliciteerde visie heeft op de rol
en de positie van startende leraren, op de bijdrage die ze
kunnen leveren aan het leren van leerlingen en aan de
ontwikkeling van het onderwijs en de school, en op de
ondersteuning die ze daarbij nodig hebben.
Waarborg 2: Leeromgeving
Het is belangrijk dat er voor startende leraren een
begeleidingssystematiek en een programma zijn, maar
ook dat de elementen hiervan (zoals doelstellingen,
professionaliseringsactiviteiten en de manier van
begeleiden en beoordelen) transparant en passend zijn.
Waarborg 3: Organisatie
Het is belangrijk dat het inductieprogramma is ingebed
in het (strategisch) HRM-beleid (zie hoofdstuk 3).
Daarnaast wordt benadrukt dat het zinvol is dat kennis-
deling over de begeleiding van startende leraren en
het borgen van de kwaliteit hiervan op partnerschaps-
niveau aandacht krijgt.
Waarborg 4: Kwaliteitscultuur
Het is van belang dat er een systematiek is die
de door lopende lijn Samen Opleiden en Inductie
versterkt en borgt. Structureel evalueren (en dit
meenemen in de doorontwikkeling) en het benutten
van onderzoeksuitkomsten (zoals bijvoorbeeld in deze
publicatie) maken onderdeel uit van die systematiek.
Net zoals bij het Samen Opleiden, moeten de vier
waarborgen ook bij inductie worden bekeken in onder-
linge samenhang. De waarborgen bieden partner-
schappen handvatten voor het evalueren, ontwikkelen
en borgen van de kwaliteit van inductieprogramma’s.
Het is dan ook goed dat partnerschappen de waarborgen
uit het kwaliteitskader en de theorie uit deze publicatie
meenemen als ze het gesprek voeren over het gezamen-
lijk vormgeven van inductiebeleid. Zoals eerder genoemd,
is deze publicatie gericht op wat er op schoolniveau
bekend is over inductie. Deze kennis/informatie biedt
partnerschappen echter handvatten en gesprekspunten
voor het vormgeven van een gezamenlijk inductiebeleid
en bijbehorende inductieprogramma’s. In 2023 brengt
het Platform Samen Opleiden & Professionaliseren
een publicatie uit waarin concrete voorbeelden voor
partnerschappen worden uitgewerkt.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 7
1.4 Het belang van inductie
Hoe kunnen we mensen enthousiasmeren voor het
leraarsberoep? Omdat het lerarentekort blijft toenemen,
is dit misschien wel de belangrijkste vraag waar ver-
schillende partners in het onderwijsveld zich de
afgelopen jaren mee bezighouden. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het aantal leraren dat direct na de
opleiding een baan vindt al jaren stijgt, met name in
het primair onderwijs en in de exacte vakken van het
voortgezet onderwijs (de Vos et al., 2021). Tegelijkertijd
blijkt telkens weer dat een te groot deel van de starters
het onderwijs in de eerste jaren van de loopbaan alweer
verlaat. Dat geldt vooral voor jonge starters en zij-
instromers (Kennisrotonde, 2019). Vaak is dat onnodig
omdat de uitval voorkomen had kunnen worden door
goede begeleiding en een lagere werkdruk (van den
Ende et al., 2015).
Onnodige uitval van starters heeft verschillende oorzaken
die variëren van spanningen op persoonlijk vlak tot
spanningen die te maken hebben met organisatorische
factoren (den Brok et al., 2017):
• Persoonlijke kenmerken, zoals perfectionisme
of gezondheidsklachten.
• Baankenmerken, zoals salaris en werkdruk.
• Schoolkenmerken, zoals ontwikkelperspectief
of communicatie.
• De kwaliteit van relaties binnen de school, zoals
steun van de leidinggevende of het contact met
collega’s.
Daarnaast kan de context waarin een school opereert
invloed hebben op hoe starters hun eerste jaren op
school beleven (Van der Pers & Helms-Lorenz, 2021).
Scholen in de Randstad hebben bijvoorbeeld vaak te
maken met grootstedelijke problematiek, zoals culturele
diversiteit en verschillen in de sociaaleconomische status
van leerlingen. Dit kan de start in het beroep voor jonge
leraren extra uitdagend maken.
8 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Het is belangrijk dat scholen goede begeleiding bieden
en zorgen voor prettige werkomstandigheden. Dit is
uiteraard een doel op zichzelf (iedere leraar gaat immers
graag fluitend naar het werk), maar begeleiding en
goede werkomstandigheden kunnen ook onnodige uitval
van starters voorkomen. Het is dan ook hoopgevend
dat scholen en steeds vaker partnerschappen SO&P
in alle sectoren, in toenemende mate werk maken van
inductieprogramma’s. Onder een inductieprogramma
verstaan we een geheel aan activiteiten om starters
te begeleiden in hun ontwikkeling en om hun plek in
de organisatie te vinden (Schellings et al., 2019). Deze
activiteiten kunnen formeel zijn, zoals de aanstelling
van begeleiders en het aanbieden van scholing, of
informeel, bijvoorbeeld sociale activiteiten om starters te
verwelkomen en kennis te laten maken met het team en
met de school.
Verder maken scholen meer en meer werk van human
resource management (HRM), ook wel strategisch
personeelsbeleid of people management genoemd.
HRM-beleid omvat alles wat een organisatie kan doen
om ervoor te zorgen dat werknemers capabel en
gemotiveerd blijven en voldoende mogelijkheden hebben
om hun werk naar behoren te doen (Runhaar, 2017).
Het gaat bij HRM bijvoorbeeld om werving en selectie,
professionaliseringsaanbod, beoordeling, beloning
van medewerkers, et cetera. Gezien de oorzaken van
onnodige uitval, is dit een hoopgevende ontwikkeling.
Ook in het Samen Opleiden wordt, in het kader van
waarborg 3 van het kwaliteitskader, expliciet aandacht
besteed aan de inbedding van het inductiebeleid in
het HRM-beleid. Vooralsnog is het HRM-beleid binnen
partnerschappen echter veelal op school- en/of bestuurs-
niveau uitgewerkt.
1.5 De Startwijzer
In het kader van het landelijke project Begeleiding
Startende Leraren (Schellings, 2019) is de Startwijzer
ontwikkeld. Dit is een online scan waarmee de kwaliteit
van inductie en de aanpalende onderdelen van HRM, in
kaart kunnen worden gebracht. Deze scan is gratis te
gebruiken in po, vo en mbo (www.startwijzervo.nl;
www.startwijzermbo.nl; www.startwijzerpo.nl)
Partnerschappen kunnen de Startwijzer gebruiken
om de doorgaande lijn Samen Opleiden en Inductie te
versterken en te borgen. Het invullen van de Startwijzer
kan onderdeel uitmaken van de kwaliteitscultuur van
het partnerschap (waarborg 4 in het kwaliteitskader):
je maakt systematisch inzichtelijk wat vanuit de
verschillende perspectieven (bijv. starter, begeleider,
teamleider) de stand van zaken is en waar nog winst is
te behalen. Dit geeft inzicht in o.a. de kwaliteit van de
begeleiding en in de inbedding van inductie in het HRM-
beleid. De tool helpt partnerschappen om het gesprek
over inductie op gang te brengen en biedt handvatten om
de begeleiding van starters te verbeteren, zowel in het
inductieprogramma als in het HRM-beleid.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 9
Inzet van de
Startwijzer door
het Johannes
Fontanus College
Het Johannes Fontanus College (JFC) in
Barneveld werkt al jarenlang aan verbetering
van de begeleiding van startende leraren. Elk
jaar wordt er in september een dag georgani
seerd waar startende leraren wegwijs worden
gemaakt op school, en er zijn minimaal
tweemaal per jaar bijeenkomsten met alle
starters. Daarnaast kunnen startende leraren
in kleinere groepen casussen bespreken.
Er zijn drie begeleiders die alle startende leraren onder
hun hoede nemen. Deze begeleiders zijn onafhankelijk
van de sectie of directie en begeleiden de starters op
basis van hun behoeften. Zo staan de beoordeling en
de begeleiding los van elkaar. De intensiviteit van de
begeleiding is afhankelijk van de behoeften van de
starter. De begeleiding wordt geëvalueerd met de groep
startende docenten.
Hoewel veel zorg wordt besteed aan de begeleiding
van starters, zijn er zorgen geuit over de druk die op de
starter komt te liggen; er wordt soms te veel van hen
verwacht. Het JFC is op zoek gegaan naar manieren om
de begeleiding te verbeteren.
De Startwijzer bood uitkomst (Engbers, 2019). Nadat
dertien starters, drie begeleiders en vier MT-leden het
instrument hadden ingevuld, werden de resultaten in
een bijeenkomst besproken.
Er kwamen drie verbeterpunten naar voren:
• de werkdruk die het grote aantal klassenwissels
met zich meebrengt (en waarvan het MT zich niet
bewust was),
• het mentorschap dat starters (vanwege een
personeels tekort) al vroeg als taak krijgen
toebedeeld,
• de baanonzekerheid die impact heeft op de
ervaren druk.
Zoals een van de deelnemers het verwoordde:
“De Startwijzer gaf een leidraad voor verschillende
onder werpen die in de bijeenkomst behandeld werden die
anders niet direct aan bod zouden komen.’’
Vooral de toelichtingen van deelnemers op de door
hen gegeven scores waren zeer waardevol omdat deze
concrete handvatten voor verbetering boden. Het
is nog wel een uitdaging om die verbeteringen ook
daadwerkelijk in beleid om te zetten. Om een beeld te
krijgen van de verbeteringen, verdient het aanbeveling
om – als een soort stok achter de deur – de Startwijzer
na een jaar nogmaals uit te zetten.
De bijeenkomst waarin de resultaten werden besproken
werd geleid door de directeur. Voordeel hiervan
is dat zo duidelijk wordt dat de schoolleiding veel
waarde hecht aan een zachte landing voor starters.
Maar, hoewel de bijeenkomst heel prettig verliep, kan
het volgens de deelnemers ook nuttig zijn om zo’n
bijeenkomst juist door een buitenstaander te laten
leiden. Die kan met een frisse blik zaken aan de orde
stellen die door de deelnemers door de waan van de
dag over het hoofd worden gezien.
10 Kwaliteitsreeks / Verdieping
2. Waar lopen starters tegenaan?2
Vol ambitie en idealen starten leraren hun onder
wijsloopbaan, die steeds vaker samenvalt met
de opleidingsperiode (zoals bij zijinstromers).
Ze zien het als hun roeping om bij te dragen aan
de ontwikkeling en de toekomst van leerlingen.
En hoewel het belang van het beroep al snel wordt
bevestigd, worden starters ook geconfronteerd met
spanningen die voortkomen uit de complexiteit van
het beroep (Snoek, 2018).
Starters vinden het bijvoorbeeld lastig om leerlingen te
motiveren of om orde te houden, ervaren tijdgebrek om hun
lessen goed voor te bereiden of merken dat collega’s andere
opvattingen hebben over onderwijzen dan zijzelf. Ze
ervaren vaak een groot aantal spanningen als gevolg van de
zogenoemde ‘praktijkschok’ (Vollaard, 2019), die ontstaat
doordat zij zich onvoldoende voor bereid voelen op het
beroep en tegelijkertijd onvoldoende begeleiding krijgen
op de scholen waar zij werken (Helms-Lorenz et al., 2020).
Startende leraren grijpen spanningen vaak aan om
zich zelf verder te ontwikkelen, maar dat lukt niet altijd
en niet alle spanningen zijn op te lossen. Daarbij gaan
spanningen vaak gepaard met negatieve gevoelens, zoals
onzekerheid en stress, die het welzijn kunnen beïnvloeden
(Harmsen et al., 2019). Starters die veel en/of langdurig
spanningen ervaren, functioneren daardoor veelal minder
goed, hebben een grotere kans op burn-out en verlaten
vaker het onderwijs (Anspal et al., 2019). Spanningen
kunnen starters dus belemmeren in hun ontwikkeling
tot goede/bekwame leraren en kunnen een reden zijn
om het onderwijs te verlaten. Startende leraren geven
bijvoorbeeld aan dat ze het onderwijs hebben verlaten
omdat zij een hoge werkdruk, problemen met leerlingen
en weinig verbinding met collega’s ervaren (Helms-
Lorenz, et al., 2016).
Uitval van startende leraren is een groot probleem.
In de eerste plaats voor de starter zelf en in de tweede
plaats voor de maatschappij. Het Nederlands onderwijs
schreeuwt immers om goede leraren. Mede daarom is
er de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor de
spanningen die starters ervaren en voor de begeleiding
die dat vereist op de scholen waar zij werken.
Zo stimuleert de overheid met het project ‘Begeleiding
Startende Leraren’ dat scholen (met name vo-scholen)
in samenwerking met lerarenopleidingen driejarige
inductiearrangementen ontwikkelen. In verschillende
regio’s zijn in dat kader inductiearrangementen
ontwikkeld. Maar ook in de andere sectoren en in het
samen opleiden krijgt de begeleiding van starters/
inductie steeds meer aandacht.
In dit hoofdstuk zoomen we in op de spanningen die
startende leraren kunnen ervaren, hoe zij daarmee
omgaan en welke begeleiding zij wensen.
2.1 Spanningen: what’s in a name?
In het begin van de onderwijsloopbaan gaat nog niet
altijd alles zoals de starter dat zou willen. Bijvoorbeeld:
leerlingen praten door elkaar terwijl je hun aandacht
wilt, je wilt meer hulp aan leerlingen geven maar hebt
daarvoor geen tijd, of de schoolleider stelt prioriteiten
die in jouw ogen niet altijd goed zijn voor leerlingen.
Zulke werksituaties kunnen tot spanningen leiden.
In de literatuur worden voor ‘spanningen’ verschillende
termen en beschrijvingen gebruikt. De termen variëren
van ‘competentielacunes’ en ‘problemen’ tot ‘stress-
oorzaken’ en ‘identiteitsspanningen’ Spanningen
worden gedefinieerd als ‘beginnersproblemen’ of als
‘professionele identiteitsspanningen’.
Beginnersproblemen komen alle starters in meerdere of
mindere mate tegen, bijvoorbeeld ordeproblemen. Deze
problemen kunnen na verloop van tijd verminderen of
verdwijnen en worden in het algemeen beschouwd als
oplosbaar.
2 Dit hoofdstuk en de quotes zijn gebaseerd op of afmstig uit Doppenberg, J., & van Batenburg, E. (in press). Starters in het mbo:
Een verkennend onderzoek naar spanningen bij starters werkzaam in het mbo, hun copingstrategieën en de ervaren voorbereiding op,
en de begeleiding tijdens het lesgeven op het mbo. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 11
Professionele identiteitsspanningen worden omschreven
als ‘een door de leraar ervaren conflict tussen zichzelf
als persoon en zichzelf als professional in een specifieke
onderwijscontext’ (Pillen, 2013) of ‘een ervaren conflict
tussen wat de leraar professioneel relevant vindt en
wat anderen relevant vinden voor goed leraarschap’
(Geldens, 2016). Identiteitsspanningen raken de starter
als persoon en zijn minder makkelijk op te lossen. Een
onderzoek, uitgevoerd in het po, vo en mbo, laat zien
dat identiteitsspanningen bij startende leraren kunnen
worden teruggebracht tot drie thema’s:
1. De veranderende rol van student of beroeps-
beoefenaar naar startende leraar.
2. Conflicten over het verschil tussen de gewenste en
de daadwerkelijke ondersteuning van leerlingen.
3. Tegenstrijdige opvattingen over het onderwijzen van
leerlingen (Pillen, 2013).
Beginnersproblemen en professionele identiteits-
spanningen overlappen elkaar deels en zijn daardoor
niet altijd goed van elkaar te onderscheiden. Daarom
definiëren we ‘spanningen’ in deze publicatie breed als:
handelingsverlegenheid, problemen, zorgen, uitdagingen,
tegen stellingen en conflicten die starters ervaren in hun
werksituatie.
De mate waarin een werksituatie als een spanning wordt
ervaren verschilt per starter en de ervaren spanningen
kunnen na verloop van tijd veranderen (Pillen, 2013).
Desondanks ervaren startende leraren vaak vergelijkbare
spanningen. Zo geven veel starters aan dat zij spanningen
ervaren doordat zij:
• zich onbekwaam voelen terwijl deskundigheid
wordt verwacht,
• niet de door hen gewenste ondersteuning aan
leerlingen kunnen bieden,
• het lastig vinden om emotionele afstand te bewaren,
• worstelen met de balans tussen werk en privé,
• andere ideeën hebben over goed onderwijs dan hun
collega’s of de leidinggevende (Anspal et al, 2019;
Helms-Lorenz et al, 2016).
2.2 Oorsprong van spanningen
Spanningen van startende leraren worden vaak
gerelateerd aan de context waarin de spanning wordt
ervaren. Vaak wordt er onderscheid gemaakt in
spanningen die gerelateerd zijn aan:
• het primaire proces;
• de werkomstandigheden op de school;
• de betreffende onderwijssector;
• de schoolomgeving.
Primair proces
Spanningen die gerelateerd zijn aan het primaire
proces kunnen hun oorsprong vinden in het lesgeven zelf.
Zo hebben starters er moeite mee om gelijktijdig aan-
dacht te besteden aan hun pedagogische, didactische en
organisatorische vaardigheden (Anspal, 2019; de Vos et al.,
2021). Op pedagogisch vlak worstelen starters vaak met
orde houden, het motiveren van leerlingen, met leerlingen
die een specifieke leerbehoefte hebben of uitdagend gedrag
vertonen en met het contact met ouders of verzorgers.
“Wat zeg je wel tegen de ouders en wat niet?
Best lastig vind ik dat. Gaat het die leerling echt
helpen of niet? Je voert een oudergesprek, je wilt
het liefst positief zijn over de leerling, maar je moet
ook kritisch blijven.”
(Leraar Nederlands)
Op didactisch vlak worstelen starters veelal met het
ontwikkelen van lesmateriaal, het inschatten van het
niveau van opdrachten, het bijhouden van vorderingen
van leerlingen, het ontwikkelen van toetsen en inter-
preteren van toetsresultaten en met het differentiëren
tussen leerlingen (Anspal, 2019; Helms-Lorenz, 2016).
“Toen het echt begon was er meteen een toets en
dan, ja hoe doe je dat? Bespreek je een toets daarna
meteen met ze? Geef je ze meteen een cijfer?
Hoe geef je een cijfer? Hoe werkt dat? Moet ik de
punten optellen? Delen? Ja, geen idee.”
(Leraar Horeca & Voeding)
12 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Werkomstandigheden
Spanningen die zijn gerelateerd aan de werkomstandig-
heden op de school komen veelal voort uit hoge
werkdruk, gebrekkige faciliteiten en/of de relatie en
samenwerking met collega’s en leidinggevende. Bij dit
laatste is de starter bijvoorbeeld ontevreden over de
communicatie, informatievoorziening, beschikbaarheid,
steun en begeleiding. Ook kunnen startende leraren
spanningen ervaren wanneer zij het gevoel hebben
dat hun mening over het onderwijs of de problemen
die zij ondervinden niet serieus worden genomen,
of wanneer de leidinggevende hen niet steunt in het
omgaan met moeilijke situaties met leerlingen of
ouders (Harmsen et al., 2019; Hels-Lorzenz et al., 2016;
Pillen, 2013). Starters kunnen zulke spanningen ervaren
als een conflict tussen wat ze zelf verstaan onder
‘goed onderwijs’ en wat collega’s of de leidinggevende
daaronder verstaan.
“Dat heb ik niet verzonnen, dat heb ik op de leraren-
opleiding geleerd. Er zijn onderzoeken, dus waarom
zou je niet andere werkvormen in gaan zetten op het
moment dat je weet of hebt geleerd dat dat meer
effect heeft? En dat gebeurt niet… Dus dan doe ik het
maar op mijn manier in mijn lessen.”
(Leraar Nederlands)
Onderwijssector
De verschillende onderwijssectoren kunnen tot specifieke
spanningen leiden bij leraren (van den Ende et al., 2015).
Leraren in het primair onderwijs ervaren bijvoorbeeld
spanningen doordat van hen wordt verwacht dat ze een
expert zijn in alle vakken, terwijl een leraar Nederlands
in het mbo spanning kan ervaren doordat hij/zij beroeps-
gericht onderwijs moet geven. De leeftijd van leerlingen
vereist per sector een andere aanpak, en kan ertoe leiden
dat de leraar leerlingen minder goed kan helpen dan
hij/zij wenst. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het feit dat
de leraar zonder toestemming van leerlingen die 18 jaar
(of ouder) zijn, geen informatie mag delen met hun ouders
of verzorgers.
“Ik heb eerst stage gelopen in 1 vmbo, dus dan leer je
een beetje pedagogiek. Waar ik heel erg tegenaan liep
in het begin was orde houden in de klas, bijvoorbeeld
met twaalarige kinderen. En toen kwam ik dus op
het mbo. En daar gebeurde ook iets wat ik niet wilde,
dus toen ging ik met mijn vinger zwaaien van: ‘Nou,
nou, nou, niet doen hoor, anders krijg je straf!’ En dat
deed ik dan tegen een volwassen vrouw met kinderen.
Die zat me echt aan te kijken van: Wat heb jij nou
weer te zeggen?’ Dus dat werkte niet zo goed.”
(Leraar Biologie)
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 13
“Als een student jonger is dan achttien, dan mag je
in contact komen met ouders. Is de leerling achttien
jaar of ouder dan moet je toestemming vragen.
Zolang hij of zij daar geen toestemming voor geeft,
mag je dat dus niet doen. En ondanks dat je dat soms
heel graag wilt en je probeert ook uit te leggen van
‘Weet je, het is belangrijk want we merken dit en dit.
We willen het graag bespreken met je ouders.’
Als leerlingen ‘nee’ zeggen, dan is het gewoon nee.
Daar heb ik echt moeite mee.”
(Leraar Economie)
Ook de samenstelling van de teams verschillen per sector.
Zo wordt in het voortgezet onderwijs vaak gewerkt
met vaksecties en werkt het mbo met multidisciplinaire
teams. Dit kan leiden tot andere spanningen in de samen-
werking (Zitter, 2018).
“Ik ben de enige leraar Engels. Aan de ene kant is
dat geweldig omdat ik kan doen wat ik wil. Ik kan
beslissen wat ik wil. Aan de andere kant heb je
niemand waarmee je het kan delen.”
(Leraar Engels)
Schoolomgeving
Bij de schoolomgeving gaat het letterlijk om de omgeving
waarin de school staat. Zo brengt een school op het
platte land of in een klein dorp andere uitdagingen met
zich mee dan een school in de grootstedelijke omgeving.
Leraren in een grootstedelijke omgeving ervaren bijvoor-
beeld vaak spanningen doordat zij niet goed weten hoe ze
moeten omgaan met de etnische, culturele en religieuze
verschillen tussen leerlingen (Gaikhorst et al., 2017).
Ook kunnen starters zich op zo’n school zorgen maken
over de veiligheid van hun leerlingen. Vergeleken met
andere schoolomgevingen voelen leraren zichzelf vaak
ook minder veilig op een school in een grootstedelijke
omgeving.
“Ook als ik zomervakantie heb, dan zit ik nog steeds
met de gedachte: ‘Oh, die leerling zit nu 24 uur
per dag thuis. Wat gaat daar nou mee gebeuren?’
En dus zal ik het nooit helemaal los kunnen laten.”
(Leraar Engels)
Verder kun je bij ‘schoolomgeving’ denken aan de
schoolomgeving als woonomgeving. Het is voor leraren
in grootstedelijke omgevingen bijvoorbeeld steeds
moeilijker om woonruimte te vinden in de buurt van
de school waar zij werken. Ook dat kan spanningen
veroorzaken.
2.3 Spanningen aanpakken
Hoe starters omgaan met spanningen wordt beïnvloed
door persoonlijke kenmerken, zoals motivatie en pro-
activiteit, en kenmerken van de school zoals relaties met
collega’s en de schoolcultuur (Van der Wal et al., 2019).
Los van het feit dat de werkomstandigheden in de school
kunnen leiden tot spanningen, beïnvloeden deze dus ook
de mate waarin starters in staat zijn om hun spanningen
op te lossen of om te zetten in leerervaringen.
Startende leraren gaan niet bij de pakken neerzitten.
Verschillende onderzoeken laten zien dat starters acties
ondernemen om met hun spanningen om te gaan en om
ze op te lossen (Pillen, 2013). De meeste starters gaan
erover praten met voor hen significante anderen; ze
zoeken bijvoorbeeld mentale steun of hulp bij collega’s
of bij de leidinggevende. Ze proberen zelf oplossingen te
vinden door bijvoorbeeld te reflecteren of door anders te
handelen.
“Ik had een student die heel vaak werd gepest als
homo. Hij voelde zich niet veilig en ging niet meer
met plezier naar school. Het was zo heftig dat een
leerling filmpjes aan het maken was van deze student.
Ik, als mentor, ben wel blij dat we een zorgcoördinator
hebben die ik om hulp kan vragen. De zorgcoördinator
assisteert mij in hoe ik dit moet oplossen. We hebben
gesproken met de leerling die had gefilmd. We hebben
afspraken met hem gemaakt, zijn vader erop aange-
sproken, en hem een waarschuwing gegeven. Als het
nog een keer gebeurt heeft het consequenties. Ik vind
dit soort problemen wel heftig.”
(Leraar Economie)
Spanningen zijn niet alleen maar negatief. Ze worden vaak
aangegrepen als ervaringen om van te leren (Pillen, 2013;
Schaap et al, 2018). Wanneer een leraar een spanning
oplost of de situatie die de spanning veroorzaakt aanpakt,
leidt dit tot een gevoel van controle; de leraar ervaart dat
hij/zij in staat is om de situatie te reguleren (Van der Wal
et al., 2019). Door de spanningen aan te pakken kunnen
ze na verloop van tijd veranderen en/of verdwijnen. Ook
kunnen spanningen ‘vanzelf’ verdwijnen of accepteert de
14 Kwaliteitsreeks / Verdieping
starter gaandeweg bepaalde spanningen (Pillen, 2013). Zo
accepteren ervaren leraren vaak de spanning die gepaard
gaat met het bewaren van de balans tussen werk en privé
(Van der Want et al., 2018).
Processen waarbij de starter spanningen aanpakt, worden
in de literatuur vaak gerelateerd aan professionele
identiteits ontwikkeling. We spreken van professionele
identiteitsontwikkeling als leraren hun persoonlijke
kennis, opvattingen, houdingen, normen en waarden
integreren in de professionele eisen die de school en
de maatschappij aan hen stellen. Door de professionele
identiteit te ontwikkelen, gaat de starter meer balans
ervaren tussen de leraar als persoon en de leraar als
professional. Reflectie op de ervaren spanningen draagt
bij aan de ontwikkeling van de professionele identiteit
van startende leraren.
2.4 Ondersteuningsbehoeften van de
startende leraar
Startende leraren proberen zo goed mogelijk om te gaan
met hun spanningen. Heel vaak gaat dit goed, maar
niet altijd; en zeker niet altijd naar wens van de starter.
Startende leraren geven aan dat ze behoefte hebben
aan coaching, lesobservatie en feedback, sparren of
samenwerken met ervaren leraren, contact met andere
starters en voorbeelden van efficiënt lerarengedrag.
Ook hebben ze behoefte aan ondersteuning bij het weg-
wijs worden in schoolprocedures en het schoolbeleid
(Harmsen et al., 2019; Helms-Lorenz et al., 2016). Om
startende leraren adequaat te ondersteunen kunnen
partnerschappen Samen Opleiden & Professionaliseren
de begeleidingsstructuur van de initiële opleidingsfase
doorvertalen naar de inductiefase.
Om te kunnen deelnemen aan ondersteunende
activiteiten, hebben starters structureel tijd nodig.
Niet alleen het lesgeven, maar ook het leren kennen
van de school vragen van starters vaak al meer tijd dan
zij hebben. In de cao’s van de verschillende onderwijs-
sectoren is opgenomen welke les- of taakreductie er
voor startende leraren geldt.
“Ik heb een coach. Dat is voor mij echt goud.
Het gaat meer om het feit dat ze er voor me is dan
dat we inhoudelijk echt moeilijkheden bespreken of
dat ik ergens tegenaan loop. Maar haar heb ik sowieso
een jaar. Officieel heb ik natuurlijk minder lessen te
geven omdat ik starter ben. Dat zie ik dan ook als
begeleiding, dat je meer tijd hebt.”
(Leraar Nederlands)
Hoewel spanningen kunnen worden aangegrepen als
ervaring om van te leren, kunnen ze ook een negatieve
invloed hebben op de professionele (identiteits)
ontwikkeling van starters. Daarom is het ook voor de
school belangrijk dat starters worden ondersteund om op
een goede manier om te gaan met hun spanningen.
Immers, door starters passende ondersteuning te bieden,
ontwikkelen zij zich niet alleen tot goede leraren, maar
kan de professionele ontwikkeling ook sneller verlopen
(Helms-Lorenz et al., 2020). Bovendien kunnen starters
worden behouden voor het onderwijs als zij de juiste
ondersteuning krijgen.
Het bieden van de juiste ondersteuning aan starters
is ook een vorm van goed werkgeverschap. Een doel-
treffende begeleiding van startende leraren moet
niet worden gezien als een tijdelijke investering om
starters vast te houden, maar moet onderdeel zijn van
de schoolcultuur en het HRM-beleid. Scholen nemen
hierin (op verschillende manieren) stappen, maar als het
gaat om een goede inbedding in het schoolbeleid en de
-praktijk, hebben veel scholen nog een weg te gaan.
“Elke week zou ze in mijn les komen, maar dan zei
ze: ‘Ja sorry, ik ben het vergeten. Ja sorry, ik had een
andere afspraak.’ En dat was niet één keer of twee
keer, maar dat ging weken zo door. In het begin
vond ik het heel moeilijk. Want als leraar sta ik heel
zelf verzekerd voor de klas, maar als mentor… Als je
in één keer taken moet verrichten die je nog nooit
hebt gedaan, dat maakt je onzeker. Dus ik vond dat
heel lastig om daarmee om te gaan.”
(Leraar Nederlands)
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 15
De begeleiding van starters is een werkgevers-
aan gelegen heid, maar er liggen hier ook kansen
voor de partnerschappen Samen Opleiden. Een
doorlopende lijn van opleiden naar inductie (en
professionalisering) biedt startende leraren duidelijkheid
en zorgt voor transparantie over de verschillende
verantwoordelijkheden.
2.5 Tot slot
Startende leraren ervaren een groot aantal spanningen
waarbij ondersteuning gewenst is. Dit is een kans
voor scholen en partnerschappen. Ze kunnen een
geëxpliciteerde visie ontwikkelen op de rol en positie
van startende leraren en deze visie vertalen in een
begeleidingssystematiek en/of ondersteunings-
programma voor startende leraren. Hiermee kunnen
ze voorkomen dat starters worden belemmerd in hun
professionele ontwikkeling of zelfs uitvallen. Ook hoort
ondersteuning van startende leraren bij goed werk-
geverschap. Wat goed werkgeverschap is en hoe scholen
en partnerschappen inductiearrangementen kunnen
ontwikkelen, implementeren en borgen, wordt in de
volgende hoofdstukken beschreven.
Dialoog over spanningen
Goede begeleiding is maatwerk. Het is daarom van
groot belang om met de starter in gesprek te gaan
over de spanningen die hij of zij ervaart, met name
over (identiteits)spanningen die de starter niet een-
voudig kan oplossen, zoals ervaren dilemma’s of
tegenstellingen.
Door de starter te bevragen over de spanning en de
daaronder liggende opvattingen en overtuigingen,
wordt de starter gestimuleerd om te reflecteren.
Daardoor kunnen mentale modellen of de identiteit
worden aangepast. Zulke processen kunnen bijvoor-
beeld op de volgende manier worden gestimuleerd
tijdens intervisiebijeenkomsten binnen het partner-
schap:
1. De starter brengt een dilemma in.
2. Anderen stellen vragen ter verduidelijking en/of
stimuleren de starter om vanuit verschillende
gezichtspunten naar het dilemma te kijken.
3. Anderen delen hun overdenkingen met
de starter.
4. De starter reageert op de overdenkingen
van anderen.
16 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Naast de spanningen die starters ervaren in het
primaire proces, hebben zij last van spanningen
die gerelateerd zijn aan organisatorische kwesties
in de werkomgeving (het secundaire proces). Ze
moeten bijvoorbeeld in heel korte tijd de organisatie
leren kennen, krijgen een complex takenpakket
toegeschoven of ze durven zich in hun leerproces
niet kwetsbaar op te stellen, omdat ze een tijdelijke
aanstelling hebben. Dit soort organisatorische
kwesties, die op hun beurt ook contextafhankelijk
kunnen zijn, kunnen het functioneren en de
ontwikkeling van starters in de weg staan.
Om startende leraren een zachte landing te geven,
moeten we dan ook niet alleen zorgen voor voldoende
ondersteuning en ontwikkelingsmogelijkheden in het
primaire proces (leren lesgeven), maar ook voor goed
personeelsbeleid dat het functioneren van starters in
bredere zin faciliteert (Kutsyuruba et al., 2019).
Dit hoofdstuk reikt hiervoor handvatten aan. We putten
daarbij uit literatuur over inductie en over Human Resource
Management (HRM). Met HRM doelen we op het geheel
van beleid en praktijken dat een organisatie kan inzetten
om voldoende competente en gemotiveerde leraren aan
te trekken, te ontwikkelen, te belonen en te behouden
zodat dit ten goede komt aan de effectiviteit van zowel de
individuele leraar als van de school (Runhaar, 2017).
3.1 Wat maakt inductiearrangementen effectief?
Effectieve inductiearrangementen dragen bij aan een
snellere professionele ontwikkeling van startende
leraren en aan hun kennis over de formele en informele
gang van zaken op de school. Met andere woorden: zij
maken zich de kerntaken van het beroep sneller eigen.
Daarnaast vermindert een effectief inductietraject stress
en vroegtijdige uitval van leraren, doordat het bijdraagt
aan hun zelfvertrouwen, ervaren spanningen vermindert
en hun tevredenheid met de werkplek vergroot (Harmsen
et al., 2019; Harmsen et al., 2018).
Uit onderwijskundige literatuur is veel bekend over waar
een succesvol inductiearrangement aan moet voldoen.
Inductie moet zich richten op het creëren van optimale
werkomstandigheden en een rijk leerarrangement
(Beijaard et al., 2010). Dit kan bijvoorbeeld door te zorgen
voor werkdrukreductie (Wong, 2004) en voor individuele
begeleiding van starters door een bekwame begeleider
(Wang et al., 2008).
Uit de literatuur blijkt dat een effectief inductie-
arrangement de volgende kenmerken heeft (Helms-
Lorenz et al., 2018):
1. Werkdrukreductie
Starters hebben voldoende tijd voor lesvoorbereiding.
Hun takenpakket is leerzaam maar niet té complex,
zodat ze voldoende ruimte ervaren voor ontwikkeling.
2. Enculturatie
Er is voldoende tijd om startende leraren wegwijs te
maken in de organisatie. Het gaat daarbij om zowel
praktische zaken als om de schoolcultuur.
3. Professionele ontwikkeling
Starters krijgen voldoende begeleiding. Er wordt
gewerkt met persoonlijke ontwikkelplannen, waarin
onder meer aandacht is voor de ontwikkeling van de
professionele identiteit.
4. Observatie en begeleiding in de klas
Op basis van observaties in de klas krijgt de starter
feedback en pedagogische/(vak)didactische coaching.
5. Er is een structuur van intervisie en peerfeedback
Starters kunnen just-in-time adviezen en tips krijgen
van ervaringsgelijken.
Daarnaast wordt gesteld dat inductiearrangementen
minimaal drie jaar zouden moeten duren (Helms-Lorenz
et al., 2020).
De sectorraden en het ministerie van OCW hebben
de laatste jaren veel geïnvesteerd in de verbetering
van inductiearrangementen. Dat heeft geresulteerd
in verschillende handreikingen, instrumenten en
voorbeelden. Zo is er recent een BSL (Begeleiding
Startende Leraren) Ontwerptool3 gelanceerd (ontworpen
3. Hoe geven we starters een
zachte landing?
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 17
voor de vo-sector, maar ook bruikbaar in po en mbo
en zijn de inzichten en praktijken uit het landelijke
BSL-project (2013 – 2019) gebundeld in handzame
publicaties (Schellings, Helms-Lorenz, & Runhaar, 2019).
De genoemde kenmerken van een effectief inductie-
arrangement zien we (in verschillende mate) terug in
het curriculum van partnerschappen Samen Opleiden.
Zo worden de studenten begeleid binnen en buiten de
klas, staat de professionele ontwikkeling centraal en is
er meestal sprake van intervisie of peerfeedback. Het
is echter te eenvoudig om te concluderen dat met het
voortzetten van die lijn het inductiebeleid voldoende
is vormgegeven. Bij de positionering van inductie en
de begeleiding van starters gaat het namelijk ook over
personeelsbeleid.
3.2 HRM en inductie
HRM-beleid gaat onder meer over de werving, de
ontwikkelingsmogelijkheden en de beloning van mede-
werkers. We beschouwen inductie als een onderdeel
van het HRM-beleid, omdat het een instrument is om
competente en gemotiveerde leraren te ontwikkelen
en te behouden (Runhaar et al., 2019).
Drie HRMdomeinen
De ‘AMO-Theory of Performance’ (Appelbaum et al.,
2001) stelt dat het functioneren van medewerkers kan
worden gezien als een functie van hun capaciteiten
(Ability), hun motivatie (Motivation) en de mogelijkheden
die ze krijgen om bij te dragen aan het behalen van
organisatiedoelstellingen (Opportunity). Deze theorie
wordt vaak gebruikt om te definiëren waar HRM nu
precies over gaat:
• (A) Competente medewerkers aannemen en
ervoor zorgen dat zij hun kennis en vaardigheden
voortdurend kunnen blijven ontwikkelen.
• (M) Ervoor zorgen dat motivatie, inzet en goed
functioneren worden erkend en beloond.
• (O) Medewerkers mogelijkheden geven om hun
werk naar behoren te doen door hen taken te laten
uitvoeren die passen bij hun competenties en
ambities.
In de A-, M- en O-domeinen staan verschillende
praktijken centraal:
• In het A-domein gaat het om werving en selectie en
het bieden van mogelijkheden voor professionele
ontwikkeling, zowel formele leeractiviteiten
(zoals cursussen, training of intervisie) als informele
activiteiten (zoals meekijken met collega’s in de klas
of samen met collega’s lesmaterialen ontwikkelen).
• In het M-domein staan beoordeling en beloning
centraal. Ook deze kunnen een formeel of informeel
karakter hebben, bijvoorbeeld beoordeling in de
gesprekkencyclus (formeel) of niet-financiële blijken
van waardering geven (informeel).
• In het O-domein gaat het om zaken zoals het taakbeleid
en het tegemoetkomen aan wensen van medewerkers
om zich in een bepaalde rol verder te ontwikkelen,
bijvoorbeeld tot begeleider (Jiang et al., 2012).
We zien een duidelijke overlap met de in 3.1 genoemde
kenmerken van effectieve inductiearrangementen. Zo is
professionele ontwikkeling onderdeel van het A-domein,
en vallen enculturatie en werkdrukreductie onder het
O-domein. Ook geven de AMO-aspecten een aanvulling
op de inductieliteratuur, bijvoorbeeld doordat er expliciet
aandacht is voor beoordelen en belonen.
Met het oog op de verlenging van hun contract, vinden
starters het vaak moeilijk om open te zijn over hun
ontwikkelpunten (en dus aan te geven dat zij op bepaalde
vlakken nog incompetent zijn). Daarom is het goed om
erover na te denken hoe de begeleiding en de beoordeling
van starters kunnen worden gescheiden.
De beloning van medewerkers krijgt in het onderwijs
meestal anders vorm dan in andere (commerciële)
sectoren (Blom et al., 2020). Bij promoties, salaris-
verhoging of bonussen bijvoorbeeld wordt in het
onderwijs vooral ingezoomd op input-variabelen, zoals
opleiding en ervaring, en niet zozeer op de output-
variabelen, zoals leerlingenprestaties, leerlingen-
tevredenheid of innovatief lerarengedrag. Deze zaken
worden op zijn hoogst op immateriële wijze beloond,
bijvoorbeeld in de vorm van positieve feedback,
publiekelijke erkenning of teamuitjes (Runhaar & van
Woerkom, 2019). Hoewel dit over het algemeen wordt
gewaardeerd, kan de HRM-literatuur het onderwijs
voeden met manieren om ook de output van leraren
mee te nemen in beslissingen over financiële beloning.
18 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Zeker voor startende leraren is dit van belang, omdat
voorkomen moet worden dat zij ontevreden zijn over
hun salaris, bijvoorbeeld als zij zich vergelijken met meer
ervaren leraren die in hun ogen minder presteren.
Alle praktijken uit de drie domeinen tezamen, noemen
we een ‘HRM-systeem’. We spreken van een effectief
HRM-systeem wanneer alle praktijken uit het systeem
bijdragen aan het behalen van de organisatiedoelen en
zijn afgestemd op de strategie, (vertical fit), en op elkaar,
(internal fit) (Boselie et al., 2021). Wanneer praktijken niet
consistent zijn met elkaar, kunnen er namelijk ‘dubbele
signalen’ worden afgegeven of kunnen praktijken elkaars
effectiviteit teniet doen. Een goed voorbeeld van dit
laatste is dat starters vaak vlak voor de zomer worden
geworven, waardoor er weinig tijd is voor enculturatie.
Hiermee staat de starter, inductiearrangementen ten spijt,
bij aanvang al 1-0 achter (Fantilli & McDougall, 2009).
3.3 Inductie inbedden in HRMbeleid
Wanneer we de kenmerken van effectieve inductie en
de AMO-aspecten integreren, dan ontstaat een rijke
lijst van aandachtspunten die kunnen zorgen voor een
zachte landing van startende leraren. We bespreken de
aandachtspunten in deze paragraaf.
Werving en selectie
Er is een zorgvuldige en tijdige werving en selectie (W&S)
nodig om starters voldoende tijd te geven om hun weg
te vinden in de organisatie (Podolsky et al., 2019) en
om te voorkomen dat ze meteen ’in het diepe worden
gegooid’ (Glazzard & Coverdale, 2018). Om een duurzame
inzetbaarheid van leraren te waarborgen is het van belang
om, naast formele criteria (zoals diploma’s, pedagogisch
didactisch getuigschriften en andere kwalificaties),
aandacht te besteden aan hun complementariteit binnen
het team (bijvoorbeeld in termen van competenties en
affiniteiten). Daarom is het belangrijk dat teams een
stem hebben in het aantrekken van nieuw personeel
(Bouwmans et al., 2019). In een tijd van oplopende
lerarentekorten kan het vinden van goed personeel een
behoorlijke opgave zijn.
Toch is het niet verstandig om, onder het mom van
‘beter iemand dan niemand’, mensen aan te nemen
die niet geschikt zijn voor de functie of niet in het
team passen. Beter is het om dan na te gaan of het
onderwijsleerproces op andere manieren georganiseerd
kan worden, bijvoorbeeld door onderwijsassistenten of
lerarenondersteuners in te zetten (Draaisma et al., 2021).
Mogelijk kan het partnerschap SO&P een rol spelen bij
de werving en selectie, bijvoorbeeld door te kijken of
er geschikte leraren zijn in de ‘vijver van afgestudeerde
studenten’ in het partnerschap. Maar ook door binnen
het partnerschap afspraken te maken om zogeheten
‘groenpluk’ te voorkomen (studenten krijgen al een
aanstelling voordat ze hun studie hebben afgerond).
Het is belangrijk om tijdens de werving en selectie stil te
staan bij de wederzijdse verwachtingen (Liu & Johnson,
2006). Zo moet de starter goed worden geïnformeerd
over de taken en verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld
over de verhouding tussen lestaken en overige taken.
Ook is het belangrijk dat starters informatie krijgen over
de duur van het contract, de mogelijkheden voor een
vaste aanstelling en hoe het inductietraject eruit ziet.
Het is belangrijk om hierbij oog te hebben voor
verschillen in werkervaring tussen starters. De ene
starter komt ‘groen’ van de opleiding, terwijl de ander
al (veel) werkervaring heeft, binnen of buiten het
onderwijs. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor
de werkdrukreductie: starters zijn in hun eerste jaren in
principe nog geen mentor van een klas, maar in sommige
gevallen kan dit juist wel gewenst zijn. De afdeling
P&O/HRM en de teamleider zijn er verantwoordelijk
voor dat starters goed worden geïnformeerd.
Als partnerschappen SO&P inductie meenemen in
hun visie op de leeromgeving, draagt dit bij aan een
duidelijke en transparante informatievoorziening. Het is
ondersteunend als er in partnerschapsverband duidelijke
opleidingsprogramma’s zijn voor verschillende (doel)
groepen starters. Dat doet recht aan de ervaring van de
starter en aan de specifieke wensen van zowel de starter
als de school, locatie of het team.
Enculturatie
Enculturatie is het proces waarbij een starter bekend
raakt met de heersende cultuur, het (onderwijskundige)
beleid en de praktische gang van zaken op school. Als de
enculturatie succesvol verloopt, is de kans kleiner dat
starters na verloop van tijd ontevreden worden over hun
baan (Harmsen et al., 2019).
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 19
Duidelijke, praktische informatie over de werkplek kan
onnodige stress en irritatie voorkomen. Zo is het voor
een goede enculturatie belangrijk dat starters informatie
krijgen over de gang van zaken op school, weten wie ze
waarvoor kunnen aanspreken (Runhaar et al., 2014) en
op de juiste mailinglijsten staan, zodat ze uitnodigingen
voor vergaderingen ontvangen.
Daarnaast is het belangrijk dat starters hun plek vinden
in het team of de vakgroep (Aarts et al., 2020). Het gaat
hierbij om tweerichtingsverkeer: starters hoeven zich
niet alleen aan te passen aan ‘hoe het hier al jaren gaat’,
maar moeten vooral ruimte hebben om hun eigen geluid
te laten horen, zodat het team of de school kan profiteren
van suggesties voor verbetering, verdieping, verandering
(Lawry, 2017). Het team en de school moeten deze ruimte
creëren. Het ‘tweerichtingsverkeer’ binnen het team/de
sectie wordt bevorderd als partnerschappen SO&P een
doorlopende leerlijn creëren. Ook draagt dat bij aan een
professionele leercultuur.
Taakbeleid
De toewijzing van begeleiders aan startende leraren
dient niet te gebeuren op basis van ‘nog beschikbare
uren’, maar op basis van de ambities en competenties
van de begeleider. Het is niet voor iedereen weggelegd
om deze rol te vervullen. ‘Een goede leraar zijn’ is niet
voldoende. Net zoals de begeleiding van studenten door
werkplekbegeleiders bij het Samen Opleiden, vereist de
begeleiding van starters specifieke competenties (zoals
coachingsvaardigheden, feedback kunnen geven) en een
specifieke motivatie (het unieke van elke starter zien, uit-
gaan van ieders kwaliteiten) (Spooner-Lane, 2017). Bij het
koppelen van begeleiders en starters wordt zo mogelijk
ook gekeken of er sprake is van een ‘fit’ tussen beiden.
Naast voldoende uren om de begeleidende rol uit te
voeren, moet de begeleider hiervoor voldoende zijn
toegerust, bijvoorbeeld door een coachingscursus te
volgen. Daarnaast is het van belang dat begeleiders vol-
doende mogelijkheden hebben om zich in deze rol te verder
te professionaliseren. Zowel in de literatuur als in het
Kwaliteitskader Samen Opleiden & Inductie (waarborg 3
Organisatie) wordt het belang van de bekwaamheid van
begeleiders benadrukt. In partnerschappen SO&P worden
begeleiders van starters vaak opgeleid in een soortgelijke
cursus als schoolopleiders/werkplekbegeleiders.
In sommige gevallen fungeren schoolopleiders of werkplek-
begeleiders ook als begeleider van startende leraren. In de
handreiking inductie, die in 2023 door het Platform Samen
Opleiden & Professionaliseren gepubliceerd wordt, zullen
praktijkvoorbeelden te vinden zijn die hierop aansluiten.
Starters willen het vak graag snel leren en nemen in hun
enthousiasme soms teveel hooi op hun vork. Bovendien
willen starters vaak een goede indruk maken, waardoor
zij moeilijk ‘nee’ durven zeggen wanneer aan hen wordt
gevraagd om extra taken uit te voeren. Om de werkdruk
van starters te beheersen, is het raadzaam om hen niet
teveel verschillende taken te geven. De begeleider let erop
dat de starter zelf ook niet teveel taken naar zich toetrekt.
Daarnaast is het van belang om er bij het verdelen van
taken niet alleen te kijken naar de beschikbare uren, maar
vooral naar de kwaliteiten en leervragen van de starter
(Lawry, 2017). De begeleider ondersteunt de starter bij
het formuleren van uitdagende maar haalbare leerdoelen
binnen de zone van naaste ontwikkeling (Flores et al., 2011).
Begeleiding pedagogischdidactisch handelen
De lesobservatie is een belangrijk instrument om een
beeld te krijgen van het pedagogisch-didactisch handelen
van de starter. Een lesobservatie wordt meerdere
keren per jaar uitgevoerd. De begeleider observeert
de starter en bespreekt het resultaat met hem of haar.
De observator kan hierbij gebruikmaken van de ICALT
(International Comparative Analysis of Learning and
Teaching), een observatie-instrument dat is ontwikkeld
door onder zoekers van de Rijksuniversiteit Groningen.
Met het ICALT-lesobservatieformulier4 kunnen de
vaardigheden van docenten op verschillende momenten
in hun beroepsloopbaan in kaart worden gebracht.
Op basis van de uitkomsten van de observatie formuleert
de starter in samenspraak met de begeleider leerdoelen
binnen de zone van de naaste ontwikkeling. Ze maken
20 Kwaliteitsreeks / Verdieping
hierover concrete afspraken: wat gaat de starter wanneer
en met wie doen om aan de leerdoelen te werken?
De volgende observatie is hier vervolgens op gericht.
Het is belangrijk om in de begeleiding van starters te
differentiëren (Helms-Lorenz et al., 2016). Dit betekent
niet alleen dat rekening wordt gehouden met de ver-
schillen tussen groepen starters (eerste- en tweedegraads
leraren of zij-instromers), maar vooral met individuele
verschillen. Terwijl de ene starter bijvoorbeeld graag
direct aan een Master wil beginnen, wil de ander graag
eerst ‘de kat uit de boom kijken’ en ontdekken wat het
docentschap allemaal inhoudt. Er moet in de begeleiding
van de starters ruimte zijn voor deze verschillen. De zeer
ambitieuze starter dient niet als ‘maatstaf’ te worden
genomen. Sterker nog, sommige starters moeten tegen
zichzelf in bescherming worden genomen. Omdat het
(gezamenlijk) stellen van ambitieuze, maar haalbare,
doelen goed is voor de professionele ontwikkeling,
is het belangrijk om hierin een balans te vinden.
Professionele ontwikkeling
De professionele ontwikkeling van medewerkers is een
rode draad in de gesprekkencyclus. In een persoonlijk
ontwikkelings plan (POP)5 beschrijft de starter (net zoals
alle andere medewerkers) zijn/haar reeds ontwikkelde
competenties en sterke punten en op welke terreinen
hij/zij zich verder wil ontwikkelen. Ten behoeve van de
professionele ontwikkeling is er zowel ruimte voor formele
leeractiviteiten (zoals cursussen en trainingen) als voor
informele ‘werkplek-leeractiviteiten’ (zoals lesobservaties
bij collega’s, feedbackuitwisseling en intervisie) (Bednall et
al., 2014). Bij starters ligt de nadruk in de professionele ont-
wikkeling veelal op ‘werkplek-leeractiviteiten’. Reflectie op de
eigen lespraktijk is daarbij belangrijk (Harrison et al., 2005).
“Soms zoek ik collega’s op, niet alleen in mijn eigen
team maar ook in een ander team. En dan zeg ik:
‘Jongens, ik loop hier tegenaan. Ervaren jullie dit ook?
Hoe gaan jullie daarmee om? … Ik vind het heel fijn
om dat te doen, zowel met jonge collega’s als met wat
oudere collega’s. Of collega’s die al jaren in het vak
zitten. Ik ben daar benieuwd naar. Dus eigenlijk
zoek ik zelf een beetje intervisie op.”
(Leraar Nederlands)
Doppenberg, J., & van Batenburg, E. (in press)
Daarnaast moeten starters vaak nog (nader) ontdekken
en ontwikkelen wat zij echt belangrijk vinden in doceren,
begeleiding, onderwijs, et cetera. Ze werken aan hun
professionele identiteit (Mommers et al., 2021). Het vorige
hoofdstuk liet zien dat starters daarin spanningen kunnen
ervaren. Het is belangrijk om deze spanningen te erkennen
en bespreekbaar te maken.
Beoordeling en beloning
Het is bij startende leraren lastig om het beoordelen
en het begeleiden van elkaar te scheiden. Zij worden
begeleid en hebben vaak een kortlopend contract.
Als dat wordt verlengd, worden zij op een of andere
manier beoordeeld. Omdat de begeleiding van starters in
een veilige context moet plaatsvinden, is het belangrijk
dat er een duidelijke scheiding is tussen begeleiding en
beoordeling (Gordon & McGhee, 2019). Bijvoorbeeld:
de begeleider geeft aan de teamleider door of de starter
zich al dan niet aan de ontwikkelafspraken houdt, zonder
daarbij aan te geven wat die ontwikkelafspraken behelzen.
3.4 Tot slot
Ook het Kwaliteitskader Samen Opleiden & Inductie
benadrukt het belang van de inbedding van inductie in
het HRM-beleid (onder waarborg 3 Organisatie).
Bij dezelfde waarborg beschrijft het kwaliteitskader het
belang van de kwaliteit van begeleiding, zowel binnen het
Samen Opleiden als in de inductiefase. In de handreiking
over inductie binnen partnerschappen SO&P die in 2023
gepubliceerd wordt door het Platform Samen Opleiden
& Professionaliseren gaan we hier dieper op in.
We realiseren ons dat het in de context waarin partner-
schappen en scholen opereren niet altijd mogelijk is
om aan alle aandachtspunten voldoende aandacht te
besteden. Het is in tijden van oplopende lerarentekorten
moeilijk om startende leraren in een tekortvak aan te
stellen of om starters voldoende begeleiding te geven,
bijvoorbeeld als een team te maken heeft met veel
ziekteverzuim. Toch is het goed om het ideaalbeeld
voor ogen te houden en op zoek te gaan naar creatieve
oplossingen. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam om over
de grenzen van secties, scholen of partnerschappen heen
op zoek te gaan naar personeel.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 21
4. Een inductiearrangement
ontwerpen6
6 Dit hoofdstuk is gebaseerd op Brouwer, P., Van Kan, C., Helms-Lorenz, M., & Hofland, A. (2021). Co-creatie van
inductiearrangementen in het mbo. Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek.
Hoewel uit het voorgaande blijkt dat er veel bekend
is over ‘de ideale inductie’ van startende leraren,
valt het niet altijd mee om dit in praktijk te brengen.
“We zijn in ons inductietraject goed op weg, maar er
is een groot verschil tussen de plannen die we hebben
en wat we daadwerkelijk kunnen realiseren. Door het
lerarentekort en de werkdruk ligt de prioriteit niet
altijd bij inductie.”
(Deelnemer themasessie ‘Hoe kom je samen tot een goed
inductietraject voor starters?’ Platform Samen Opleiden
& Professionaliseren)
Uit ervaringen van startende leraren blijkt dat het niet
voldoende is dat er een goed inductiearrangement op
papier staat. Zo’n ideaalplaatje kan nogal verschillen van de
uitvoering ervan in de praktijk (Brouwer et al., 2021). Dat
kan verschillende oorzaken hebben, zoals verschillen in
visie, benadering en overtuiging binnen het partnerschap
of onvoldoende afstemming over de verantwoordelijk-
heden en rollen van professionals die zijn betrokken bij
de inductie. Een risico van het laatste is dat de uitvoering
van het inductiearrangement teveel afhankelijk is van de
toevallige beschikbaarheid van personen.
Naast de inhoud, vereisen het ontwerpen, het uitvoeren
en het evalueren van een inductiearrangement aandacht.
Dit noemen we ‘het ontwerpproces’. In dit hoofdstuk wordt
aan de hand van een concreet voorbeeld beschreven hoe
het ontwerpproces van inductie kan worden aangepakt.
Samenwerking tussen de betrokken partners is daarbij
de sleutel.
4.1 Uitgangspunten van het ontwerpproces
Op basis van de vorige hoofstukken formuleren we de
volgende uitgangspunten voor het ontwerpproces van
een inductiearrangement:
• Het arrangement sluit aan bij de behoeften van
startende leraren.
• De betrokken partners zijn gezamenlijk
verantwoordelijk.
22 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Aansluiten bij de behoeften van starters
Het is van belang dat het inductiearrangement aansluit
bij de behoeften van startende leraren. We zien onder
starters steeds meer diversiteit in achtergrond. Naast
de voltijd studenten van lerarenopleidingen zijn er
bijvoorbeeld deeltijdstudenten, zij-instromers die een
pedagogisch-didactisch getuigschrift halen en studenten
in duale trajecten. Startende leraren hebben bovendien
te maken met verschillende spanningen, zo zagen we in
hoofdstuk 2. Het is dan ook zaak dat de starter vanaf het
begin wordt meegenomen in het ontwerpproces en dat er
een arrangement op maat wordt ontworpen. De starter is
immers de ‘eindgebruiker’ van het inductiearrangement
(Aken & Andriessen, 2011).
Gedeelde verantwoordelijkheid
De kwaliteit van het inductiearrangement is een
gedeelde verantwoordelijkheid van de partners die
een rol spelen bij het ontwerpen en bij de uitvoering
van het inductiearrangement. Daarom is het belangrijk
om binnen het partnerschap het gesprek hierover
te voeren en te verkennen welke elementen van de
inductie een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn.
Het adequaat ontwerpen en implementeren van een
inductiearrangement vereist expertise en betrokkenheid
van de betrokkenen in verschillende afdelingen in de
school (Severance et al., 2016), zoals HRM-adviseurs,
leidinggevenden, coaches, begeleiders en school- en
instituutsopleiders (zie hoofdstuk 3).
Cocreatie
Een ontwerpbenadering die recht doet aan de twee
bovengenoemde uitgangspunten, is collaborative
creation, ofwel co-creatie. Co-creatie is een proces
waarin partners die zijn betrokken bij – in dit geval –
de begeleiding van startende leraren, samenwerken
aan het ontwerp, de implementatie en de evaluatie
van een inductiearrangement (Castelijns & Vermeulen,
2017). Vaak leidt dat samen werken ook tot samen
leren. De verschillende betrokkenen, binnen een
partnerschap SO&P, maar ook binnen verschillende
afdelingen van een school, hebben ieder zo hun eigen
context en kunnen het als een uitdaging ervaren om
‘elkaars taal te verstaan, elkaar te begrijpen of om
aansluiting te vinden bij de manier van doen in een
andere praktijk’. De sociale en culturele verschillen
kunnen problematisch zijn, maar kunnen ook kansen
bieden om van elkaar te leren (Akkerman & Bakker,
2011). Deze manier van ontwerpen genereert leer-
potentieel. Een concrete vorm waarin co-creatie
gestalte krijgt, is de professionele leergemeenschap
(PLG). Een PLG is een georganiseerde en doelgerichte
manier om met en van elkaar te leren en zo te komen
tot collectieve kenniscreatie. Ook komen in een PLG
het samenwerken en samen leren mooi samen. Het
doel van een PLG is namelijk tweeledig: in de eerste
plaats het gezamenlijk verbeteren van, in dit geval, de
begeleiding van starters, en daarnaast de ontwikkeling
en professionalisering van de deelnemers van de PLG
(Stoll et al., 2006).
Er is zowel in het vo als in het mbo ervaring opgedaan
met de ontwikkeling van inductiearrangementen in een
PLG (Brouwer et al., 2021; van der Want et al., 2015).
Deze manier van ontwerpen is uiteraard ook prima
toepasbaar in het primair onderwijs en in leraren-
opleidingen. Natuurlijk zijn er ook andere vormen
mogelijk, zoals een leernetwerk, een ontwerpteam of
een werkplaats.
Wat is een PL?
Een professionele leergemeenschap is een groep
professionals die met betrekking tot relevante
beroepspraktijken kennis deelt, voortdurend
kritische vragen stelt, in samenwerking reflecteert,
rekening houdt met verschillende invalshoeken
en op constructieve wijze het leren en collectieve
doelen nastreeft (Kennisrotonde, 2019). In een goed
functionerende professionele leergemeenschap die
zich bezighoudt met inductie van startende leraren is
sprake van (Dockx et al., 2015; Schenke et al., 2015):
• bereidheid om de eigen inductiepraktijk open
te stellen voor collega’s, feedback te geven op
elkaar, problemen te delen en gezamenlijk te
zoeken naar een oplossing (deprivatisering);
• bereidheid om de inductiepraktijk en
opvattingen hierover ter discussie te stellen,
te reflecteren op de werkwijze, leermiddelen
en materialen te delen, en van elkaar te leren
(reflectieve dialoog);
• focus op verbetering van inductie waarbij
besluiten en handelen erop zijn gericht de
inductiepraktijk te verbeteren (onderwijsfocus);
• gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het
ontwikkelen en goed uitvoeren van het inductie-
arrangement (collectieve verantwoordelijkheid);
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 23
• aandacht voor de professionele ontwikkeling
van de deelnemers (professionele ontwikkeling);
• kennisdeling over bijvoorbeeld nieuwe inzichten,
landelijke of sectorale ontwikkelingen en kennis
die is opgedaan tijdens bijscholing op het gebied
van inductie (kennisdeling);
• gezamenlijk werken aan de ontwikkeling van het
inductiearrangement (curriculumontwikkeling);
• een onderzoekende houding bij het verbeteren
van de inductiepraktijk (onderzoekende houding).
4.2 Het ontwerpproces: een voorbeeld
Hoe krijgt een ontwerpproces zoals hierboven beschreven
vorm in de praktijk? Het voorbeeld in deze paragraaf is
aomstig van ROC Da Vinci College, waar het ontwerp van
het inductie arrangement werd uitgevoerd in een PLG.
Het proces is niet uitgevoerd binnen een partnerschap
Samen Opleiden (in onderstaand voorbeeld wordt
gesproken over ‘de school’), maar het voorbeeld is zeker
te vertalen naar en toepasbaar in partnerschappen
SO&P. Het sluit aan bij wat er in het kwaliteitskader
onder waarborg 3 Organisatie wordt gesteld over de
verantwoordelijkheden binnen het partnerschap:
‘Kenmerkend voor de ondersteuning van de beoogde
leerprocessen van (aankomende) leraren is de gezamen-
lijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid van de partners.’
In een ontwerpproces zoals hier beschreven, komt het
partnerschap gezamenlijk tot (verbetering van) een passend
inductieprogramma en wordt daarnaast (gezamenlijk)
gewerkt aan de professionalisering van het partnerschap.
De deelnemers en focus van de PLG
Op ROC Da Vinci College (mbo) is er een PLG ingericht
die zich in eerste instantie richt op het ontwerp van
een inductiearrangement voor één opleiding, waar vier
startende leraren werken, waarvan twee zij-instromers.
De PLG heeft kernleden en buitenkringleden. De vaste kern
van de PLG bestaat uit zeven leden die op opleidings-
niveau betrokken zijn bij de begeleiding van starters:
een HRM-adviseur, een docent die tevens werkplek-
begeleider is, drie starters, een leidinggevende en een
programmaleider van de interne opleidingsacademie7.
De buitenkring wordt gevormd door leden die op school-
niveau betrokken zijn bij de begeleiding van starters: de
directeur HRM, HRM-adviseurs, het hoofd van de interne
opleidingsacademie en leden van het managementteam.
De school heeft een bestaand inductiearrangement
‘Startende medewerkers’. De leden van de PLG vinden
dat dit programma in de basis voldoende is uitgewerkt
en willen hier dan ook op voortbouwen. Het gaat dus om
een herontwerp van het bestaande inductiearrangement.
De PLG wil komen tot een meer integraal ontwerp (het
huidige arrangement bestaat veelal uit losse onderdelen),
wil het arrangement uitbreiden en wil inductie explicieter
verbinden met HRM, zodat het inductiearrangement
begint bij het werven van nieuwe collega’s.
De programmaleider is kartrekker van de PLG en aanjager
van het herontwerp van het inductiearrangement. Zij is
geschikt voor deze rol op basis van haar kwaliteiten
en haar functie: ze is verbinder met andere organisatie-
onderdelen, heeft inhoudelijke expertise, fungeert als
ambassadeur voor het thema inductie en weet anderen
hierin te enthousiasmeren. Ook kan zij de agenda beïn-
vloeden en is zij bekend met het systematisch aanpakken
van het ontwikkelen van inductiearrangementen. Tot slot
behoren de ontwikkeling van beleid en activiteiten op
het gebied van inductie tot de formele opdracht van de
programmaleider.
Systematische aanpak
Bij het herontwerp van het inductiearrangement volgt
de PLG een systematische aanpak, geïnspireerd op
een ontwerp gerichte aanpak. De programmaleider
organiseert PLG-bijeenkomsten, maar is ook tussen de
bijeen komsten actief. Zij initieert bijeenkomsten, betrekt
de betrokkenen, en borgt het inductiearrangement in
strategisch (HRM-)beleid. De programmaleider deelt
daarnaast regelmatig de stand van zaken met het HRM-
team en met leidinggevenden.
7 In het geval van een partnerschap SO&P is het van belang een vertegenwoordiging van de betrokken scholen/instituten
in de PLG op te nemen, bijvoorbeeld een programmaleider of coördinator van het partnerschap, een schoolopleider en
instituutsopleider.
24 Kwaliteitsreeks / Verdieping
De programmaleider organiseert zeven PLG-
bijeenkomsten in de loop van één kalenderjaar.
Bijeenkomst 1:
Diagnose en focus bepalen (januari)
In de eerste bijeenkomst bespreekt de PLG verbeter-
punten van het bestaande inductiearrangement.
De leden doen dat op basis van hun eigen ervaringen en
de resultaten van de Startwijzer MBO (Runhaar et al.,
2019) (zie 1.5). Voorafgaand aan de bijeenkomst hebben
de leden van de PLG, aangevuld meteen aantal startende
leraren, de Startwijzer ingevuld. Daaruit blijkt dat er veel
op orde is ten aanzien van: ‘bespreken van wederzijdse
verwachtingen’, ‘vinden van je plek’, ‘reflectie op
lespraktijk’, ‘zorgvuldige werving en selectie’, ‘scheiding
tussen beoordelen en begeleiden’ en ‘aanstellen van
begeleiders’. Daarnaast komen de volgende verbeter-
punten naar voren: ‘persoonlijk ontwikkelplan (pop)’,
‘individuele begeleiding na observaties’, ‘lesobservaties’
en ‘praktische informatie over de werkplek’. Over dat
laatste punt geeft een startende docent aan: ‘Informatie
is veel en op veel verschillende plekken terug te vinden,
dat moet de nieuwe medewerker maar net weten...’.
Opbrengst bijeenkomst 1:
focusgebieden
Op basis van het gesprek en de duiding van de
resultaten van de Startwijzer formuleert de PLG
vier focusgebieden voor het herontwerp:
1. Praktische informatie over de werkplek.
2. Werkdrukreductie startende docenten.
3. Begeleiding bij pedagogisch-didactisch
handelen.
4. Rollen en verantwoordelijkheden in het
inductiearrangement.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 25
Bijeenkomst 2:
Ontwerprichtlijnen formuleren (februari)
De PLG formuleert ontwerprichtlijnen voor het
herontwerp van het inductiearrangement. Hierbij wordt
gebruikgemaakt van de aandachtspunten voor een zachte
landing uit de Startwijzer MBO (zie hoofdstuk 3).
Opbrengst bijeenkomst 2:
ontwerpprincipes
Het gesprek levert zes ontwerpprincipes op:
1. Het inductietraject is te modelleren naar een
specifieke praktijkcontext (responsief).
2. Het inductietraject sluit zoveel mogelijk aan
bij bestaande praktijken (draagvlak).
3. Het inductietraject biedt ruimte voor
maatmerk voor individuele startende
docenten (geperso naliseerd: o.a. wat betreft
draagkracht en draaglast).
4. Het inductietraject is breed verankerd in
de organisatie (inbedding: ondersteunende
diensten, leidinggevenden, startende
docenten).
5. Het inductietraject geeft invulling aan alle
pijlers (theoretisch onderbouwd).
6. Het inductietraject is zo concreet mogelijke
uitgewerkt (praktisch; bij voorkeur tot op
activiteitenniveau).
Bijeenkomst 3:
Ontwerp eerste prototype (maart)
De PLG bespreekt het ontwerp van het eerste prototype
van het inductiearrangement. Aan de hand van de onder-
delen van de Startwijzer MBO en de uitkomsten van de
vorige bijeenkomsten heeft de programmaleider een
eerste aanzet voor een prototype gemaakt.
Opbrengst bijeenkomst 3:
eerste prototype inductiearrangement
Per onderdeel van de Startwijzer zijn het doel en
de activiteiten beschreven en wat er nodig is.
Bijvoorbeeld:
Voor het onderdeel ‘individuele begeleiding na
observaties’:
Doel:
Opbrengsten van lesobservaties (ontwikkel-
punten) zijn het uitgangspunt van het persoonlijk
ontwikkelplan van de starter en worden
verbonden aan concrete acties.
Activiteiten:
1. Sterke punten en ontwikkelpunten
opnemen in persoonlijk ontwikkelplan.
2. Concrete acties verbinden aan de
ontwikkel punten.
3. Begeleiding afstemmen op de
ontwikkel punten.
4. Op verschillende manieren feedback
organiseren.
Wat is er nodig?
De inzet van feedbackinstrumenten.
Nagaan welke feedbackinstrumenten er zijn en
hoe/wanneer te gebruiken.
De PLG analyseert vervolgens de curriculum-
consistentie van het prototype aan de hand van
het curriculaire spinnenwebmodel (van den Akker,
2003): in hoeverre is er samenhang tussen de
leerdoelen, leerinhoud, leeractiviteiten, docenten-
rollen, bronnen en materialen, groeperingsvormen,
leeromgeving, tijd, toetsing, en de visie van het
inductiearrangement? De programmaleider heeft
een voorzet gemaakt, die tijdens de bijeenkomst
wordt besproken. Het prototype wordt zodoende
aangevuld en aangescherpt.
26 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Leerinhoud
Wat leren zij?
(1) werving,
(2) selectie,
(3) arbeids voorwaarden gesprek,
(4) startgesprek en introductie
op de werkplek,
(5) instellingsbrede activiteiten
en intervisie,
(6) begeleiding,
(7) lesobservaties,
(8) professioneel ontwikkelings-
plan en gesprekscyclus,
(9) professionele ontwikkeling,
(10) begeleiden en beoordelen,
(11) maatwerk en werkdrukreductie.
Visie
Waartoe
leren zij?
Toetsing
Hoe wordt hun leren getoetst?
Toetsing en evaluatie hebben op
verschillende manieren een plek binnen
het inductiearrangement:
(a) het inductietraject wordt geëvalueerd
met betrokkenen.
(b) op medewerkersniveau vinden er
functionerings- en beoordelings-
gesprekken plaatst, en
(c) tot slot zijn er beoordelingsmomenten
in de opleidingen.
Tijd
Wanneer leren zij?
De geoormerkte tijd voor
het inductiearrangement
voor startende docenten
is 100 uur op jaarbasis.
De werkplek begeleider
PDG heeft 2 uur per
week en zonder PDG
1 uur per week. Als
inductieperiode wordt
2 jaar genomen.
Leeromgeving
Waar leren zij?
De leeromgeving van het
inductiearrangement wordt
gevormd door
(a) de werkplek,
(b) externe workshops,
(c) externe stages en
(d) de (leraren)opleiding. roeperings-
vormen
Met wie leren zij?
(a) duo’s,
(b) opleidingsgroep, en
(c) startersgroep.
Bronnen en materialen
Waarmee leren zij?
(a) document inductietraject,
(b) arbeidsvoorwaarden e.d.
intranet,
(c) visiedocumenten,
(d) professioneel statuut,
(e) offline courses,
(f) online courses,
(g) les observaties en verslagen
daarvan,
(h) professioneel ontwikkelings
plan en portfolio.
Docentenrollen
Wat is de rol van de
leraar bij hun leren?
(a) docent (startende docent/
betrokkene),
(b) leidinggevende,
(c) HR-adviseur,
(d) buddy,
(e) werkplekbegeleider, en
(f) opleider (zowel intern
als extern).
Leeractiviteiten
Hoe leren zij?
(a) introductie (tweedaagse),
(b) gesprekken,
(c) buddy-momenten,
(d) intervisie,
(e) begeleidingsgesprekken,
(f) lesobservaties,
(g) functione rings- en
beoordelingsgesprekken,
(h) bedrijfsstages,
(i) workshops en
(j) behalen van de bevoegdheid.
Leerdoelen
Waarheen leren zij?
(1) uitval van startende docenten voorkomen,
(2) startende docenten professionaliseren
(en daarmee een bijdrage leveren aan de
kwaliteit van het onderwijs), en
(3) de kwaliteit van het inductieprogramma
verhogen. Gezamenlijk dragen deze doelen
bij aan de kwaliteit van het onderwijs en/of
de uitvoering in de onderwijspraktijk.
Curriculumanalyse aan de hand van het curriculaire spinnenwebmodel
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 27
Bijeenkomst 4:
Paper walkthrough (april)
De PLG voert een zogenaamde ‘paper walkthrough’
uit. Voor deze bijeenkomst zijn de leidinggevenden
van de buitenkring uitgenodigd. Gezamenlijk lopen de
deelnemers stap voor stap het inductiearrangement door
alsof het wordt uitgevoerd. Op basis hiervan scherpen zij
nog een aantal zaken aan (met name formuleringen).
Opbrengst bijeenkomst 4:
praktijkperspectief
Met het oog op de haalbaarheid in de praktijk
heeft de PLG een aantal onderdelen van het
inductie arrangement meer geformuleerd in
termen van uitgangspunten dan in termen van
‘harde eisen’. Het inductiebeleid is daarmee
eerder kaderstellend dan voorschrijvend.
Bijeenkomst 5:
Ontwerp tweede prototype (juni)
De leden van de PLG bespreken het ontwerp van het
tweede prototype, waarvoor de programmaleider
op basis van de input uit de vierde bijeenkomst
een voorzet heeft gemaakt: de route die de starter
aflegt tijdens het inductiearrangement. Het inductie-
arrangement is een maatwerktraject dat recht doet aan
de behoeften en wensen van de verschillende starters.
Per onderdeel is aangegeven wie verantwoordelijk zijn
voor de uitvoering ervan.
Opbrengst bijeenkomst 5:
tweede prototype
Voor het onderdeel ‘individuele begeleiding
na observaties’ is bijvoorbeeld het volgende
uitgewerkt:
‘De startende docent krijgt minimaal 1 x per
onder wijsperiode lesbezoek van de werk plek-
begeleider. Opbrengsten van lesobservaties zijn
het uitgangspunt van het persoonlijk ontwikkel-
plan van de starter. Hier worden concrete acties
aan verbonden. In de gesprekscyclus vormen
de leerdoelen van de starter het persoonlijk
ontwikkelplan van de startende docent. Met de
leidinggevende wordt de voortgang besproken
en vastgelegd, waarna weer nieuwe afspraken
worden gemaakt. Verantwoordelijken: startende
medewerker, werkplekbegeleider, leidinggevende.
28 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Bijeenkomst 6:
Evaluatie van de implementatie en bijsturen
(oktober)
De PLG-leden bespreken de eerste ervaringen met het
inductiearrangement, dat in september en oktober is
geïmplementeerd. Zo kunnen zij waar nodig tussentijds
bijsturen.
Voorafgaand aan de bijeenkomst organiseert de
programmaleider een evaluatiebijeenkomst met leden
van de PLG en buitenkringleden. Vragen die centraal
staan zijn: lukt het om het inductiearrangement zo uit
te voeren als beoogd? Waarom lukte dat wel of niet?
Welke bijsturing vraagt dit? Uit de evaluatiebijeenkomst
komt naar voren dat het aardig lukt om het
inductiearrangement te implementeren zoals de PLG
voor ogen had. Aanvullend worden aandachtspunten
voor verbetering en verfijning geformuleerd, waarmee de
programmaleider en de PLG aan de slag gaan.
Daarnaast bespreekt de PLG de factoren die de
implementatie van het inductiearrangement bevorderen
of belemmeren. Een aantal factoren heeft betrekking
op het arrangement zelf en een aantal factoren heeft te
maken met de schoolorganisatie.
Opbrengst bijeenkomst 6:
punten voor verbetering
Op basis van de evaluatiebijeenkomst formuleert
de PLG per onderdeel van het curriculaire spinnen-
webmodel de volgende punten voor verbetering:
1. Leerdoelen: In praktijk gebracht zoals gepland.
Aandachtspunten zijn: kwaliteit leiderschap, data
rond uitval niet beschikbaar.
2. Leerinhoud: In praktijk gebracht zoals gepland.
3. Leeractiviteiten: In praktijk gebracht zoals
gepland. Aandachtspunten zijn: aanwezigheid bij
en/of timing van de tweedaagse, bekwaamheid
gespreksvoering leidinggevenden, intervisie
vindt weinig plaats, kwaliteit instrumenten
gesprekkencyclus.
4. (Docenten)rollen: In praktijk gebracht zoals
gepland. Aandachtspunten zijn: aandacht voor
faciliteren begeleiders, rol HR-adviseur, regie
beleggen.
5. Bronnen en materialen: In praktijk gebracht zoals
gepland. Aandachtspunten zijn: portfolio nog niet
digitaal beschikbaar, pop niet voldoende gebruikt.
6. Groeperingsvormen: In praktijk gebracht zoals
gepland.
7. Leeromgeving: In praktijk gebracht zoals gepland.
8. Tijd: In praktijk gebracht zoals gepland.
Aandachtspunten zijn: uitbreiden aandacht van
jaar 1 naar jaar 2 en 3.
9. Toetsing/evaluatie: In praktijk gebracht zoals
gepland.
Geleerde lessen over bevorderende en
belemmerende factoren:
De uitvoering van het inductiearrangement wordt
bevorderd wanneer:
• er commitment is vanuit de organisatie,
• het inductiebeleid is geborgd in de organisatie,
• betrokkenen leiderschap tonen,
• betrokkenen voldoende zijn toegerust en/of
deskundig zijn,
• er verbeter- en/of monitordata beschik-
baar zijn,
• inductie niet vrijblijvend is,
• maatwerk wordt geleverd,
• het inductiearrangement ontwikkelings-
gericht wordt geëvalueerd.
De uitvoering van het inductiearrangement
wordt belemmerd wanneer:
• tijd onvoldoende wordt gefaciliteerd,
• er sprake is van een functionele toewijzing
van begeleiders,
• de gebruikte instrumenten nog een
ontwikkel- en/of kwaliteitsslag vergen,
• de flexibiliteit van het arrangement beperkt is,
• rolhelderheid, heldere regie en verantwoorde-
lijkheid ontbreken,
• het inductiearrangement geen structureel
karakter heeft.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 29
Bijeenkomst 7:
Evaluatie van de doelen (januari)
De PLG-leden bespreken de bevindingen en ervaringen
van de startende leraren. Voorafgaand aan deze
bijeenkomst heeft de programmaleider een (tweede)
evaluatiebijeenkomst gehouden met leden van
de PLG aangevuld met starters. Op basis daarvan
bespreekt de PLG de volgende vragen: worden met het
inductiearrangement de juiste leerdoelen bereikt? En hoe
ervaren starters het inductiearrangement? Hier komt
onder meer naar voren dat starters niet alleen de school
willen leren kennen, maar ook graag een rondje langs
stagebedrijven maken. Daarnaast blijkt dat de starters
gesprekken met buddy’s en HR-collega’s erg waarderen,
zij kunnen hun ei kwijt en HR komt zo dichterbij.
Opbrengst bijeenkomst 7:
Inductietraject
Bouwstenen voor een inwerk- en professionalise-
rings traject voor nieuwe docenten:
Als resultaat van de inspanningen van de programma-
leider en de PLG-leden is het inductiebeleid inmiddels
vastgesteld. Een goede begeleiding van starters is een
van de uitgangspunten van goed werkgeverschap van
het Da Vinci College en is daarmee een speerpunt in het
strategisch HRM-beleid.
1. Werving
2. Selectie
3. Arbeidsvoorwaardengesprek
4. Startgesprek - Introductie op de
werkplek
5. Da Vinci-breed & Intervisie
6. Begeleiding
7. Lesobservaties
8. Pop & Gesprekscyclus
9. Professionele ontwikkeling
10. Begeleiden en beoordelen
11. Maatwerk & Werkdrukreductie
30 Kwaliteitsreeks / Verdieping
4.3 Reflectie
In een reflectiegesprek reflecteren de programmaleider
en de leden van de PLG op het ontwerpproces.
Wat werkte goed?
1. Samenwerken met elkaar.
De groep voelt zich vanaf het begin af aan een
professionele leergemeenschap. De leden vinden
het werken in de PLG heel plezierig, met name
de interactieve werkvormen, de evaluatie-
bijeenkomsten en reflectiemomenten.
2. Alle bij inductie betrokkenen zijn vertegenwoordigd.
Iedereen die betrokken is bij de begeleiding van
startende docenten is vertegenwoordigd en heeft
een stem in de PLG; van starter tot leidinggevende
tot HR-adviseur. Alle betrokkenen hebben een
bijdrage geleverd.
3. Het draagvlak is groot.
Er is vanaf het begin draagvlak onder de PLG-leden
doordat zij samen bedenken, ontwikkelen en
uitvoeren. De PLG heeft een concreet product
opgeleverd en deelnemers voelden zich daar
gezamenlijk voor verantwoordelijk.
4. De uitvoering in de praktijk.
Het daadwerkelijk uitvoeren van het inductie-
arrangement is een grotere uitdaging dan het maken
van een papieren ontwerp. De uitvoering vereist een
sterke kartrekker van de PLG. De PLG heeft op deze
wijze een ambassadeur voor het thema inductie in
de school. De programmaleider heeft de benodigde
kwaliteiten om het ontwerpproces co-creatief aan te
pakken (zie 4.2).
De PLG-leden noemen drie aandachtspunten voor het
werken in de PLG:
• Ritme
Het is een uitdaging om de timing van de
PLG-ontwerpbijeenkomsten te laten aansluiten op
het ritme van de dagelijkse schoolpraktijk.
• Tijdpad
Als er teveel tijd tussen de PLG-bijeenkomsten zit,
is het lastig om de focus vast te houden.
• Taakverdeling
Een aandachtspunt is het beleggen van taken bij
de PLG-leden.
4.4 Tot slot
Het is goed om bij het ontwerpen van een inductie-
programma in professionele leergemeenschappen
aansluiting te zoeken met het partnerschap Samen
Opleiden & Professionaliseren. Bij waarborg 2 (Leer-
omgeving) in het kwaliteitskader staat immers dat
het partnerschap een begeleidingssystematiek en/of
programma voor startende leraren heeft. Bij waarborg 3
(Organisatie) lezen we dat er afspraken moeten zijn over
de verantwoordelijkheid en betrokkenheid van
de partners tijdens de drie fases: student, starter en
ervaren leraar.
De hierboven beschreven werkwijze kan ook worden
gebruikt bij het ontwerpen van een gezamenlijk
doorlopend curriculum binnen partnerschappen Samen
Opleiden. In het Ontwerpnetwerk van het Platform
Samen Opleiden & Professionaliseren werkt men al
jaren in de driehoek (student – school – opleiding) om
gezamenlijk een samenhangend curriculum voor het
Samen Opleiden te ontwikkelen. Kiest het partnerschap
voor een PLG of een andere vorm van co-creatie, om een
inductieprogramma te (her)ontwerpen, dan is het van
belang te zorgen voor een brede vertegenwoordiging
vanuit het partnerschap en de relevante functies/lagen in
de betrokken scholen en instituten. Wie er plaatsnemen
in de PLG, hangt af van het ontwikkelvraagstuk en van het
partnerschap.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 31
5. Inductie in de loopbaan
ontwikkeling
Aansluitend op de inductiefase professionaliseren
leraren verder. Partnerschappen SO&P dragen
steeds vaker bij aan de doorgaande lijn opleiden –
inductie – professionalisering. De professionalisering
van leraren, een belangrijk aspect in hun
loopbaanontwikkeling, begint met de inductie.
Met loopbaanontwikkeling doelen we op de opeen-
volgende rollen en functies die een leraar gedurende
de loopbaan in één of verschillende contexten vervult.
Er zijn talloze manieren waarop de loopbaan van
leraren zich kan ontwikkelen (Snoek, et al., 2017).
Hoe deze eruit ziet, is afhankelijk van de kwaliteiten
en ambities van de betreffende leraar en van de
mogelijkheden die de school biedt.
De tijd dat leraren alleen carrière kunnen maken via een
functie in het management van een school is voorbij.
Leraren die zich bijvoorbeeld graag bezighouden met
de begeleiding van leerlingen met problemen, kunnen
zich ontwikkelen tot zorgcoördinator of leraren die
graag out-of-the-box denken en zich graag verdiepen in
nieuwe pedagogisch-didactische inzichten, kunnen zich
ontwikkelen op het gebied van onderwijsontwikkeling.
Het is goed dat leraren al tijdens de inductie stilstaan
bij hun sterke kanten en ambities en dat ze al nadenken
over de rollen waarin zij zich in de toekomst mogelijk
willen specialiseren. Ook is het belangrijk dat startende
leraren zich oriënteren op de verschillende manieren
waarop zij zich, aansluitend op hun ambities, kunnen
ontwikkelen. Starters verschillen immers in de wijze
waarop zij instromen in het beroep. Een zij-instromer
die al een loopbaan achter de rug heeft brengt andere
kennis en vaardigheden mee, en zit mogelijk in een
andere levensfase dan een starter die rechtstreeks van
de lerarenopleiding komt. Zulke verschillen maken dat
starters ook verschillen in hun behoeftes en ambities als
het gaat om hun loopbaanontwikkeling (Louws, 2016).
Over hoe scholen hier op in kunnen spelen, is meer te
vinden op bijvoorbeeld de volgende websites:
beroepsbeeld-mbo-ontwikkeling-van-starter-tot-
expert/
32 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Met deze publicatie wil het Platform Samen Opleiden
& Professionaliseren partnerschappen informeren
over werkzame elementen om de inductie van
startende leraren (op schoolniveau) vorm te geven.
Dit kan ondersteunend zijn bij het gesprek binnen het
partnerschap over het vormgeven van de doorlopende
leerlijn van leraren opleiden en professionaliseren.
In 2023 ontwikkelt het Platform Samen Opleiden &
Professionaliseren een vervolg op deze publicatie: een
handreiking voor inductie op partnerschapsniveau.
De auteurs beschouwen deze publicatie dan ook als een
tussenproduct, dat partnerschappen onderbouwing en
handvatten geeft om zelf (vervolg)stappen te zetten.
Als scholen, schoolbesturen, partnerschappen en
HRM-afdelingen een beter beeld hebben van essentiële
(ontwerp)criteria voor een inductieprogramma en komen
tot een visie op en concretisering van een doorlopende
leerlijn, dan is er een belangrijke stap gezet.
Slotwoord
Piety Runhaar
Piety Runhaar is universitair hoofddocent voor de
leerstoelgroep Education and Learning Sciences van
de Wageningen Universiteit (WU). Haar onderzoek
spitst zich toe op de (continue) professionalisering
van leraren(teams) en de rol van Human Resources
Management en leiderschap daarbij. Daarnaast
coördineert zij de lerarenopleiding van de WU.
Jannet Doppenberg
Jannet Doppenberg is hoofddocent en senior onderzoeker
bij het kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de
Hogeschool van Amsterdam. Daarnaast werkt zij als
lector ‘Leren in de Leergemeenschap’ bij het centrum
Talent en Leren van de Hanzehogeschool Groningen.
Terugkerende thema’s in haar werk als onderzoeker zijn:
leerprocessen, samenwerken, onderwijsinnovaties en
docentprofessionalisering.
Patricia Brouwer
Patricia Brouwer is hoofddocent en senior onderzoeker
bij het lectoraat Werken in Onderwijs en het lectoraat
Beroepsonderwijs van Hogeschool Utrecht. Patricia
richt zich op (praktijk)vraagstukken over samenwerken
in opleidingsteams, docentprofessionalisering en
toekomstbestendig leraarschap.
Ester Scholten
Ester Scholten is projectleider mbo bij het Platform
Samen Opleiden & Professionaliseren. Vanuit deze rol
is zij nauw betrokken bij de ontwikkelingen rondom
Samen Opleiden en Inductie en leverde zij een bijdrage
aan deze publicatie.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 33
Over de auteurs
34 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Bibliografie
Aarts, R., Kools, Q., & Schildwacht, R. (2020). Providing
a good start. Concerns of beginning secondary school
teachers and support provided. European Journal of
Teacher Education, 43(2), pp. 277-295.
Aken, J., & Andriessen, D. (2011). Handboek ontwerpgericht
onderzoek. Wetenschap met effect. Den Haag: Boom
Lemma uitgevers.
Akkerman, S. F., & Bakker, A. (2011). Boundary crossing
and boundary objects. Review of educational research,
81(2), pp. 132-169.
Anspal, T., Leijen, Ä., & Löfström, E. (2019). Tensions
and the Teacher’s Role in Student Teacher Identity
Development in Primary and Subject Teacher Curricula.
Scandinavian Journal of Educational Research, 63(5),
pp. 679-695.
Appelbaum, E., Bailey, T., Berg, P., & Kalleberg, A. L.
(2001). Do high performance work systems pay off?
In S. Vallas, The transformation of work (pp. 85-107).
Emerald Group Publishing Limited.
Bednall, T., Sanders, K., & Runhaar, P. (2014). Stimulating
teachers’ informal learning activities through
performance appraisal and HRM system strength:
A two-wave, multilevel study. Academy of Management
Learning & Education, 13(1), pp. 45-61.
Beijaard, D., Buitink, J., & Kessels, C. (2010). Teacher
induction. In P. Peterson, E. Baker, & B. McGraw,
International Encyclopedia of education, volume 7
(3 ed., pp. 563-568). Oxford: Elsevier.
Blom, R., Kruyen, P. M., Van der Heijden, B. I., & Van Thiel, S.
(2020). One HRM fits all? A meta-analysis of the effects of
HRM practices in the public, semipublic, and private sector.
Review of Public Personnel Administration, 40(1), pp. 3-35.
Boselie, P., Van Harten, J., & Veld, M. (2021). A human
resource management review on public management
and public administration research: stop right there…
before we go any further…. Public Management Review,
23(4), pp. 483-500.
Bouwmans, M., Runhaar, P., Wesselink, R., & Mulder, M.
(2019). Stimulating teachers’ team performance through
team-oriented HR practices: The roles of affective
team commitment and information processing. The
International Journal of Human Resource Management,
30(5), pp. 856-878.
Brouwer, P., Van Kan, C., Helms-Lorenz, M., & Hofland, A.
(2021). Co-creatie van inductiearrangementen in het mbo.
Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek.
Castelijns, J., & Vermeulen, M. (2017). Benutting van
kennis uit onderzoek. Een pleidooi voor samenwerking
tussen onderzoeker en eindgebruiker. Tijdschrift voor
Lerarenopleiders, 38(2), pp. 19–30.
de Vos, K., Fontein, P., & Vrielink, S. (2021).
Loopbaanmonitor Onderwijs 2021. Microdata: 2014 – 2020.
Enquête: 2019 – 2020. Tilburg: Centerdata.
Opgehaald van Centerdata.
den Brok, P., Wubbels, T., & van Tartwijk, J. (2017).
Exploring beginning teachers’ attrition in the
Netherlands. Teachers and teaching, 23(8), pp. 881-895.
den Brok, P., Wubbels, T., & Van Tartwijk, J. (2017).
Exploring beginning teachers’ attrition in the
Netherlands. Teachers and teaching, 23(8), pp. 881-895.
Dockx, J., Stevens, E., Custers, C., Fidlers, I., De Fraine,
B., & Van Damme, J. (2015). LiSO-project: vragenlijst
voor vakleerkrachten mei 2015. Instrumentontwikkeling.
Leuven: Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen.
Doppenberg, J., & van Batenburg, E. (in press). Starters
in het mbo: Een verkennend onderzoek naar spanningen
bij starters werkzaam in het mbo, hun copingstrategieën
en de ervaren voorbereiding op, en de begeleiding tijdens
het lesgeven op het mbo.
Draaisma, A., Woldman, N., Runhaar, P., den Brok, P.,
van Woerkom, M., Claessens, L., & Lucas, F. (2021).
Anders organiseren in primair onderwijsteams: een zoektocht
naar minder werkdruk en meer werkgeluk. Wageningen
University & Research.
Engbers, N. (2019). Lessen voor het implementeren van
de Startwijzer. Een case studie op het Johannes Fontanus
college te Barneveld. Wageningen: Wageningen University.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 35
Fantilli, R. D., & McDougall, D. E. (2009). A study of novice
teachers: Challenges and supports in the first years.
Teaching and teacher education, 25(6), pp. 814-825.
Flores, B. B., Hernández, A., García, C. T., & Claeys, L.
(2011). Teacher academy induction learning community:
Guiding teachers through their zone of proximal
development. Mentoring & Tutoring: Partnership in
Learning, 19(3), pp. 365-389.
Gaikhorst, L., Beishuizen, J., Roosenboom, B., & Volman, M.
(2017). The challenges of beginning teachers in urban
primary schools. European Journal of Teacher Education,
40(1), pp. 46-61.
Geldens, J. (2016). Professionele identiteitsspanningen
op de werkplek: hoe ga je ermee om? Utrecht: Center of
Expertise Persoonlijk Meesterschap.
Glazzard, J., & Coverdale, L. (2018). ‘It feels like its sink
or swim’: newly qualified teachers’ experiences of their
induction year. International Journal of Learning, Teaching
and Educational Research, 17(11), pp. 89-101.
Gordon, S. P., & McGhee, M. W. (2019). The power of
formative evaluation of teaching. In Differentiated Teacher
Evaluation and Professional Learning (pp. 15-35).
Cham: Palgrave Macmillan.
Harmsen, R., Helms-Lorenz, M., Maulana, R., & Van Veen, K.
(2018). The relationship between beginning teachers’
stress causes, stress responses, teaching behaviour and
attrition. Teachers and Teaching, 24(6), pp. 626-643.
Harmsen, R., Helms‐Lorenz, M., Maulana, R., & van
Veen, K. (2019). The longitudinal effects of induction on
beginning teachers’ stress. British journal of educational
psychology, 89(2), pp. 259-287.
Harmsen, R., Helms-Lorenz, M., Maulana, R., van Veen,
K., & van Veldhoven, M. (2019). Measuring General and
Specific Stress Causes and Stress Responses Among
Beginning Secondary School Teachers in The Netherlands.
International Journal of Research & Method in Education
42(1), pp. 91-108.
Harrison, J., Lawson, T., & Wortley, A. (2005). Facilitating
the professional learning of new teachers through
critical reflection on practice during mentoring meetings.
European Journal of teacher education, 28(3), pp. 267-292.
Helms-Lorenz, M., Koffijberg, J., Schellings, G., van der
Wolk, W., Aarts, R., Runhaar, P., Flens, P. (2018). De drie-
jarige begeleiding van startende leraren in Nederland.
In S. de Vos, J. de Wilde, & S. Beausaert, Start To Teach:
Inspiratiegids over aanvangsbegeleiding in het onderwijs
(pp. 55-77). Antwerpen-Apeldoorn: Garant Publishers.
Helms-Lorenz, M., Maulana, R., & van de Grift, W. (2016).
Mapping Differentiation in Beginning Teachers’ Perceived
Support during the First Year on the Job. Aera Online Paper
Repository.
Helms-Lorenz, M., Pers, v. d., Moorer, P., Lugthart, E.,
Lans, v. d., & Maulana, R. (2020). Begeleiding Startende
Leraren 2014-2019: Eindrapportage. University of
Groningen.
Helms-Lorenz, M., van de Grift, W., & Maulana, R. (2016).
Longitudinal Effects of Induction on Teaching Skills and
Attrition Rates of Beginning Teachers. School Effectiveness
and School Improvement, 27(2), pp. 178-204.
Jiang, K., Lepak, D. P., Hu, J., & Baer, J. C. (2012). How does
human resource management influence organizational
outcomes? A meta-analytic investigation of mediating
mechanisms. Academy of management Journal, 55(6),
pp. 1264-1294.
Kelchtermans, G., Ballet, K., Cajot, G., Carnel, K. M., Maes,
J., & Peeters, E. P. (2010). Worstelen met werkplekleren.
Naar een beschrijvend model voor werkplekleren.
VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, pp. 31(1), 4–1.
Kennisagenda voor het Onderwijs. (2022). Opgehaald
van www.nro.nl: https://www.nro.nl/sites/nro/files/
media-files/Kennisagenda2022.pdf
Kennisrotonde. (2019). Wat zijn (belangrijkste) redenen
voor uitval van vo-leraren uit whet beroep in de eerste vijf
jaren? (KR.708). Den Haag: Kennisrotonde. Opgehaald van
uploads/2020/10/De-waarde-van-startende-leraren-
voor-scholen.pdf: https://www.platformsamenopleiden.
nl/wp-content/uploads/2020/10/De-waarde-van-
startende-leraren-voor-scholen.pdf
Kutsyuruba, B., Walker, K. D., & Godden, L. (2019).
Contextual factors in early career teaching: A systematic
review of international research on teacher induction
and mentoring programs. Journal of Global Education
and Research, 3(2), pp. 85-123. doi:https://www.doi.
org/10.5038/2577-509X.3.2.1057
36 Kwaliteitsreeks / Verdieping
Lawry, R. (2017). The Effect of mentor teachers on initial
teacher training and emergence as a beginner teacher.
Journal of Initial Teacher Inquiry, Volume 3, pp. 82-85.
Liu, E., & Johnson, S. M. (2006). New teachers’
experiences of hiring: Late, rushed, and information-poor.
Educational Administration Quarterly, 42(3), pp. 324-360.
Louws, M. (2016). Professional learning: what teachers
want to learn. Leiden: Universiteit Leiden.
Mommers, J., Schellings, G., & Beijaard, D. (2021).
Professional identity assignments to support beginning
teachers’ growth into the profession. Journal of Teacher
Education and Educators, 10(2), pp. 151-173.
Pillen, M. T. (2013). Professional identity tensions of
beginning teachers [dissertation]. Eindhoven: Technische
Universiteit Eindhoven.
Podolsky, A., Kini, T., Darling-Hammond, L., & Bishop, J.
(2019). Strategies for Attracting and Retaining Educators:
What Does the Evidence Say? Education Policy Analysis
Archives, 27, pp. 38-38.
Reezigt, G., Rekers-Mombarg, L., R., B., & van der
Heide, S. (2019). Personeelsbeleid in het primair
onderwijs: Algemeen en strategisch personeelsbeleid
van schoolbesturen en schoolleiders. Groningen: GION
onderwijs/ ondezoek.
Runhaar, P. (2017). How can schools and teachers benefit
from human resources management? Conceptualising
HRM from content and process perspectives. Educational
Management Administration & Leadership, 45(4),
pp. 639-656.
Runhaar, P., & van Woerkom, M. (2019). Teamleiders aan
het roer van teamontwikkeling. Profiel, vakblad voor het
MBO, 28(1), pp. 10-11.
Runhaar, P., Gulikers, J., Wesselink, R., & Wallenaar, M.
(2019). Start Wijzer! Een brede blik op verbetering van
inductie. In M. Helms-Lorenz, G. Schellings, &
P. Runhaar, Begeleiding Startende leraren. Praktijk en
theorie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant Publishers.
Runhaar, P., Wallenaar, M., & Wesselink, R. (2014).
Hoe behouden we starters voor het onderwijs?
Vakblad Groen Onderwijs.
Schaap, H., & Oolbekkink-Marchand, H. W. (2018).
Spanningen van startende leraren: situaties om van te leren!
(S. De Vos, Red.) Apeldoorn: Garant.
Schellings, G., Helms-Lorenz, M., & Runhaar, P. R. (Red.).
(2019). Begeleiding startende leraren: praktijk en theorie.
Antwerpen: Garant Uitgevers.
Schenke, W., Sligte, H., Admiraal, W., Buisman, M.,
Emmelot, Y., Meirink, J., & Smit, B. (2015). Scan School als
Professionele Leergemeenschap. Amsterdam: Kohnstamm
Instituut.
Severance, S., Penuel, W., Sumner, T., & Leary, H. (2016).
Organizing for teacher agency in curricular co-design.
Journal of the learning sciences, 25, pp. 531-564.
Snoek, M. (2018). Startende leraren in het po en vo: goede
begeleiding aan het begin van de loopbaan. Uitgeverij Pica.
Snoek, M., de Wit, B., Dengerink, J., van der Wolk, W.,
van Eldik, S., & Wirtz, N. (Red.). (2017). Een beroepsbeeld
voor de leraar: over ontwikkelrichtingen en groei van
leraren in het onderwijs. Amsterdam/ Utrecht: Steunpunt
Opleidingsscholen.
Spooner-Lane, R. (2017). Mentoring beginning teachers
in primary schools: research review. Professional
Development in Education, 43(2), pp. 253-273.
Stoll, L., Bolam, R., McMahon, A., Wallace, M., & Thomas, S.
(2006). Professional learning communities: A review of
the literature. Journal of educational change, 7(4),
pp. 221-258.
Theunissen, M. (2017). Samen Opleiden. Rotterdam:
Hogeschool Rotterdam Uitgeverij.
Timmermans, M. (2016). De toekomst zal het leren.
Breda: Avans Hogeschool.
van den Akker, J. (2003). Curriculum perspectives: an
introduction. In J. van den Akker, W. Kuiper, & U. Hameyer,
Curriculum Landscapes and Trends (pp. 1-10). Dordrecht:
Kluwer Academic Publishers.
van den Ende, I., Donker van Heel, P., & de Vreede,
R. (2015). Gesteund bij de start - Cruciale factoren bij
de professionalisering van startende mbo-docenten.
Zoetermeer: Panteia.
Van der Pers, M., & Helms-Lorenz, M. (2021). The
Influence of School Context Factors on the Induction
Support as Perceived by Newly Qualified Teachers.
Frontiers in Education, p. 373.
Van der Wal, M., Oolbekkink-Marchand, H., Schaap,
S., & Meijer, P. (2019). Impact of early career teachers’
professional identity tensions. Teaching and Teacher
Education, (80), pp. 59-70.
Naar een kansrijke inductie van startende leraren 37
van der Want, A. C., Schellings, G. L., & Mommers, J.
(2018). Experienced teachers dealing with issues in
education: a career perspective. Teachers and Teaching,
24(7), pp. 802-824.
van der Want, A., Meirink, J., & den Ouden, J. (2015).
De PLG-begeleider en het begeleiden van een PLG.
Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 36(4), pp. 103-112.
Vollaard, J. (. (2019). Frisse start: opbrengsten van vijf jaar
samenwerken [Brochure]. Gezamenlijke uitgave van Vrije
Universiteit, Universiteit van Amsterdam, Hogeschool
Inholland, Hogeschool van Amsterdam.
Wang, J., Odell, S. J., & Schwille, S. A. (2008). Effects
of teacher induction on beginning teachers’ teaching:
A critical review of the literature. Journal of teacher
education, 59(2), pp. 132-152.
Wong, H. K. (2004). Induction programs that keep new
teachers teaching and improving. NASSP bulletin, 88(638),
pp. 41-58.
Zitter, I. (2018). Samen opleiden in het mbo. Platform
Samen Opleiden & Professionaliseren. Opgehaald van
Platform Samen Opleiden en Professionaliseren.
Platform Samen Opleiden & Professionaliseren
Binnen het Platform Samen Opleiden & Professionaliseren
bundelen schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen
hun krachten om samen een duurzame inrichting
van opleiding én professionalisering voor leraren te
realiseren. Het Platform zet zich in voor versterking
van de samenwerking tussen besturen, scholen en
lerarenopleidingen in het primair, voortgezet en
middelbaar beroepsonderwijs rond dit thema.
Meer informatie
PO – VO
Gea Spaans | Projectleider
030 -31 00 933
MBO
Ester Scholten | Projectleider
0348 -75 35 40
Het Platform Samen Opleiden & Professionaliseren is een initiatief
van de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH en UNL
Colofon
Auteurs: Piety Runhaar, Jannet Doppenberg, Patricia Brouwer en Ester Scholten / Redactie: Elise Schouten Tekstbureau
Fotograaf: Wilbert van Woensel / Vormgeving: WAT Ontwerpers
December 2022
